Met vier andere gringo’s liep ik door een rustige laan in São Paulo. Het was een warme avond en de sfeer zat er goed in. Plotseling hield de rest stil. ‘Waar is het feestje?’ wilde ik vragen. Toen zag ik de man die voor ons was gaan staan. Hij droeg een groot, zwart pistool.
In films reageren mensen doorgaans onaangedaan wanneer ze in de loop van een vuurwapen kijken. De bedreigde held in kwestie knoopt een gesprekje aan, appelleert aan de menselijke kant van de gewapende mafketel en vraagt of het niet op een vredige manier kan worden opgelost. Sommige Brabantse juweliersvrouwen maken er een ouderwets bloedbad van, dat kan natuurlijk ook. Wij deden het op deze nazomeravond net even anders.
De meisjes die voorop hadden gelopen, slaakten een gilletje. De gewapende man, die net van zijn motor gestapt was, hield een van hen bij de schouder en hield haar onder schot. De loop van het pistool glom in het licht van een lantaarn.
De overvaller ontbrak het aan autoriteit, want de meisjes wisten te ontkomen en zetten het op een lopen. Nu richtte hij op de rest. Agressief leek hij niet, eerder vertwijfeld- hoewel ik dat in de duisternis niet goed kon zien. Zijn helm had hij voor het gemak nog op. Ik was overdonderd door de situatie, en riep alleen maar, tegen niemand in het bijzonder: ‘Nee, nee, nee.’
Toen ik de meisjes zag wegrennen, het donker in, moest ik even denken aan het advies dat overal gegeven wordt: ren nooit weg tijdens een gewapende overval. Blijf staan, blijf rustig, geef de overvaller wat hij nodig heeft en wacht tot hij weer verdwenen is. En, noem me radicaal, maar ik ben er van overtuigd dat je een schietgrage crackgebruiker niet boos moet willen maken. Nu waren de opties echter beperkt. Achterblijven met een overvaller die zojuist gigantisch gezichtsverlies geleden had, leek me niet raadzaam. Zijn avond was goed verpest. Met zo’n verhaal kan je bij je vrienden in de favela niet aankomen. Daar kwam nog bij dat mijn Portugees zich beperkte tot ‘Tudo bem?’ (alles goed?) en ‘Obrigado’ (dankjewel) en geen van deze frasen zou me echt helpen.
Ik besloot ook te gaan rennen. Mijn slippers werkten vertragend, en de Vlaamse jongen naast me – die overigens beter op de gelegenheid gekleed was – verloor zijn evenwicht en sloeg met een doffe dreun tegen het asfalt. De man met het pistool stond ongeveer vier meter verderop, dus qua timing was zijn val ongelukkig te noemen.
Gedurende een seconde overwoog ik hem overeind te helpen, maar gelukkig herstelde hij snel en ik kon ik weer verder. We staken de weg over en renden verder over de stoep, die afgeschermd werd door een aantal geparkeerde auto’s en wat bomen. De gevallen Belg, die inmiddels weer op snelheid was, stelde niet gerust. Hij had achterom gekeken. ‘Ren!’ riep hij. ‘Hij stapt op zijn motor! Hij komt ons achterna!’
De meisjes waren uit zicht, ik bevond me in de achterhoede. Waar de overvaller was, wist ik niet, maar heel ver weg kon hij niet zijn. Ik rende door, over de stoep, de verlaten straat door, maar beheerste me om niet te vallen. Ik werd ingehaald door het licht van koplampen. Een auto reed traag voorbij. ‘Dit was het dan’, dacht ik. De executie vanuit het autoraam die ik verwachtte, kwam echter niet. Er gebeurde niks. De auto reed door en verdween uit het zicht. De meisjes hadden intussen een trap gevonden die omhoog leidde, in de richting van een metrostation. Toen ik het begin van de trap bereikt had, overwoog ik mijn onpraktische schoeisel uit te trekken. Te tijdrovend, besloot ik vervolgens.
Op de trap bleven we rennen. De omgeving was slecht verlicht. Er was nog steeds niemand te zien. Dat hadden wij weer, er wonen 22 miljoen mensen in deze stad en nu was het uitgestorven. De overvaller was natuurlijk lui, en voor een en al te sportieve achtervolging zou hij waarschijnlijk bedanken. Maar dit was niet het moment om extra risico’s te nemen. Op een hoger gelegen straathoek zagen we een schoonheidssalon annex fitnessruimte. De bovenverdieping was gevuld met vrouwen die aan aerobics deden, beneden zat een bewaker en nog een aantal vrouwen. Het leek ons een veilige plek om te schuilen, dus we renden naar binnen. De vrouwen verschaften ons toegang tot het keukentje achterin. ‘Where from?’ vroeg een van hen, met een stralende glimlach op haar gezicht. ‘Holanda’, zei ik. ‘Ah! My sister she live in Voorschoten’, zei ze.
De Vlaming had een lelijke schaafwond opgelopen bij de slecht getimede valpartij, en hield zijn arm onder de kraan. De rest stond wat uit te hijgen en na te trillen. Daarna was het tijd voor de groepsomhelzing. Twintig minuten later stonden we weer buiten. We daalden de trap af, hopend dat onze nieuwe vriend inmiddels andere slachtoffers gevonden had. Tijdens deze wandeling was er gelegenheid te reflecteren op het eigen handelen. Ik dacht aan oud-wethouder Pieter Hilhorst, die schurken met blote handen aanpakte en de tram uitzette als dat nodig was. Pieter Hilhorst was een held, ik niet. Ik was een laffe haas.
Eenmaal terug in het hostel, een designhostel met hip personeel, werd met ongeloof op de anekdote gereageerd. ‘Dit gebeurt normaal nooit’, zei een van de receptionistes. ‘En mochten jullie nou een beoordeling achterlaten op Hostelworld’, vervolgde ze, ‘dan hoeven jullie dit niet te vermelden, toch?’ We beloofden dat niet te zullen doen. Intussen begon de schaafwond van de gevallen Vlaming te etteren. Het verbanddoosje van mijn moeder kwam nog goed van pas.
AB