BreukelenbrugMannenpis ruikt overal hetzelfde, maar in New York ruik je het minder. Hier stinkt het overheersend naar andere dingen. Zwavel, zwerver en dode rat. Iedereen die zegt dat Manhattan geen riool is, liegt. Het is een dampende afvoerput. Eem swingende afvoerput, dat wel, maar een afvoerput. New York is een rattenstad, een mannengat. Vooral op avonden als vorige week vrijdag.


De blind date moet ooit uitgevonden zijn door een lelijke Amerikaan. Wie haalt het immers anders in zijn hersens om vrijwillig geld en tijd uit te geven aan een onbekende die hoogst waarschijnlijk of een spraakgebrek of een bipolaire stoornis heeft of, nog waarschijnlijker, gewoon afstotelijk is. Ik heb de koppelzucht van de Amerikanen dan ook altijd weten af te houden, tot ongeveer een week geleden toen een bolide van een vrouw, een zeldzaam zoetsappige, rijpere blonde, moeder van twee maar onmiskenbaar zo strak als een natte paardrijlaars en zo wild als een geperverteerde Japanner, mijn met Johnny, Jack & James verdunde bloed sneller mijn kleine boom in deed pompen dan dat zij met haar duivelse vuurballen van ogen kon knipperen. Mijn benevelde brein moet in die toestand te weinig zuurstof hebben gekregen, want nog voor ik goed en wel begonnen was haar soppende ondergoed van haar kloppende kruis te praten, duwde ze me een telefoonnummer in de handen. Niet het hare, welteverstaan, maar dat van een verdomde vriendin. ‘Joshje is Dutch too! Oh my God, this is so exciting!’ sprak ze met haar vochtige lippen, om zich vervolgens om te draaien en haar goddelijke tong in de mond van een twee meter lange gehaktstaaf met zaad in zijn bovenkamer te duwen.

Zo kwam het dat ik me op een meurende vrijdagavond in Brooklyn bevond (fucking Brooklyn!), in een schijthol van een hipstertent, met een middelmatig uitziende Hollandse die, opzettelijk vermoed ik, ook nog een half uur te laat kwam opdagen. Josje was onmiddelijk herkenbaar tussen de graatmagere heroïnekunstenaartjes die de hysterische cliëntèle van bioburgers voorzagen. Breed in de heupen, als een jonge moeke, met een bijna verwaarloosbaar maar toch wel guitig paar erwten op haar niet onaantrekkelijke rompje. Ze was schoon, dat zag ik meteen, te schoon naar mijn smaak, en ik had mijn toen al dronken neus voor haar opgehaald als ik, toen ze nerveus tegenover me plaatsnam, niet had opgemerkt dat haar oksels gutsten van angstige meisjeszweet. Geil. Met vuurrode wangen bestelde het arme schaap een Cosmopolitan bij de enige goedbedeelde, vlezige serveerster, die haar aankeek alsof ze regelrecht uit de Texaanse klei was getrokken. ‘Hipsters in Brooklyn drinken geen cocktails, liefje.’ Fluisterde ik haar toe en legde mijn hand op haar klamme pootje. ‘A blue ribbon beer for the lady’ zei ik tegen de boezem van onze tafeldame.

Twee dure blikjes slootwater later, hing zwetende Josje aan mijn lippen. Ze had zichzelf verlegen geïntroduceerd. Een zenuwachtig, gezapig verkooppraatje over haar journalistieke werk, haar reizen naar Zuid-Amerika, haar eerste indrukken van ‘the city that never sleeps’ (een halfbakken verleidelijk glimlachje op haar mondje terwijl ze dat cliché uitsprak) en natuurlijk het gebruikelijke gemekker over Amsterdam: ‘zo bekrompen als je het vergelijkt met hier!’ Josjes bleek te bescheiden om het lang over zichzelf te hebben. Een lieverd, een klassiek lelijk eendje. Oprecht geïnteresseerd hoorde ze mijn voorgefabriceerde teksten aan. Mijn boek (ze had het nog niet gelezen maar zou dat ‘zeker doen, superleuk!’), mijn matige artikelen in de New Yorker, mijn ex, mijn appartement, mijn volgende boek. Haar kraaloogjes begonnen te schitteren toen ik haar vroeg naar haar boekvoorkeuren. Geheel naar verwachting rolde er routineus de onuitstaanbare lijst met slijmjurken uit haar mond, alsof ze hem regelrecht van een internetpagina voor literaire bestseller manhoeren had gehaald: Foer, Jonathan Safran (‘echt schitterend, zo ontroerend’), Eggers, Dave (‘waanzinnig wat die man doet, zijn onzelfzuchtigheid raakt me echt.’) Haddon, Mark (‘deed me denken aan mijn autistische broertje.’ ‘Hij is nu dood.’ ‘Nee, het gaat wel, dank je’) Hoeseini, Kaliet, het hele huilcircus. Normaal kan deze lijst me op elk moment voor de rest van de avond (soms zelfs een aantal dagen) impotent maken, maar Josjes verlegen manier van doen, haar rode wangen, de schattige straaltjes zweet die van haar hete huid gleden en de manier waarop ze diep over de tafel gebogen, haar kleine tietjes op het onbewerkte hout, naar mijn gezwets luisterde hadden me al zo’n harde stamper gegeven dat geen twaalf wilde Super Dave Eggers mijn mast nog hadden kunnen laten zakken. Op een eerste date als deze kan je je soms enorm bewust worden van de tafel die tussen je instaat.

Vrouwtjes als Josje bestellen gelukkig geen toetje. Terwijl we de tent verlieten bereidde ik me voor op een dessert van bezweet meisje met slagroom. Voor een met kerstlampjes verlichtte boom die de aandacht afleidde van een stapel vuilnis en de lelijke bouw van Brooklyn, gaf ik mijn Hollandse date de Carrie Bradshaw experience. Ik wachtte tot in de taxi tot ik mijn vinger in haar Hema-broekje schoof. In haar hotelkamer hadden we het soort calvinistische seks, dat je alleen met een Nederlandse kan hebben. Simpel, economisch, net nat genoeg, maar veilig, trefzeker. Een moment miste ik mijn Amsterdam en hoopte ik dat Josje hier niet te lang tussen de ratten hoefde te zitten.

Mark Kozakski

Archief