Joost de Vries is een van de weinige jonge Nederlandse auteurs die goede romans schrijven. Zijn tweede, De republiek, verscheen vorige week. Een topboek, maar er is iets verschrikkelijks mee aan de hand.
Dit is de eerste zin van een bespreking van het werk van Joost de Vries, maar het had ook zomaar de flaptekst voor een van zijn romans kunnen zijn. De romans van De Vries (zijn debuut Clausewitz verscheen in 2010) spelen zich af in intellectuele kringen, waarin een mysterie opgelost dient te worden. Een soort brave Indiana Jones-verhalen, maar dan zonder de Ark des Verbonds.
In De republiek moet academicus Friso de Vos het mysterie rond de dood van zijn mentor Josip Brik ontrafelen. Ondertussen probeert hij de breuk met zijn ex-vriendin te verwerken. Hoewel het er af en toe wild aan toe gaat weet De Vries het zo op te schrijven dat het flink meeslepend en zelfs aardig geloofwaardig blijft, behalve misschien tijdens de seksscènes want we weten allemaal heus dat academici niet beffen. Het is een verademing om weer eens een boek te lezen geschreven door iemand die zich bewust is van de keuzes die de literatuur de schrijver laat, dat kunnen een paar kromme zinnen niet verpesten.
Het is duidelijk dat Joost de Vries zich laat inspireren door buitenlandse auteurs. In een bespreking uit 2010 in Vrij Nederland werd Clausewitz neergesabeld. De Vries werd beschuldigd van epigonisme, het boek zou te veel afgekeken zijn van eerder werk van de Chileen Bolaño. Hetzelfde zou gezegd kunnen worden over De republiek, dat sterk doet denken aan de Amerikaan Don DeLillo. Opvallend is dat beide auteurs in de respectievelijke motto’s van de boeken worden genoemd. Joost de Vries weet heel goed wat hij van wie jat en doet daar niet geheimzinnig over. Het is het soort postmoderne literatuur waar de hele leerstoelgroep Moderne Letteren van de Universiteit van Amsterdam op masturbeert. Daarom is het verwijt van Jeroen Vullings in Vrij Nederland onterecht. Het is – om een verwijzing naar populaire cultuur te gebruiken zoals Joost de Vries dat graag doet – alsof je het samplegebruik van Kanye West veroordeelt als jatwerk. Het zou vanwege de vele verwijzingen naar literatuur en popcultuur in de lopende tekst eerder opvallend zijn als het verhaal dat níet zou doen. Invloed van buitenlandse auteurs is prima. Het enige waarvoor De Vries moet uitkijken is de kwalijke invloed van Nederlandse schrijvers. Laat mij trouwens dit moment aangrijpen te zeggen dat die Jeroen Vullings sowieso best een zure bokkenlul is.
Het belangrijkste bezwaar dat tegen De republiek is te maken is de te onverhulde ambitie van De Vries om vertaald te worden, besproken te worden in The New Yorker en de nieuwe DeLillo te worden. Iedere zin in De republiek is zo geschreven dat hij zich eenvoudig naar het Engels laat vertalen. Er wordt niet anders dan gerefereerd aan Amerikaanse of op zijn minst internationale zaken, terwijl de hoofdpersoon toch een Nederlander is. Dat is op zijn minst een beetje vreemd, en als je erop gaat letten zelfs een beetje vervelend. Bovendien borrelt de onaangename herinnering aan een andere Nederlandse schrijver met internationale ambities op.
Op 18 mei aanstaande organiseert Das Magazin een literair festival waarbij schrijvers op verschillende locaties lezingen geven, onder wie Joost de Vries. Toen de locatie van De Vries’ lezing bekend werd gemaakt was het definitief.
In 2010 schreef Elsbeth Etty een recensie van Clausewitz in het NRC. Daarin merkte ze op dat Joost de Vries hard op weg was om de nieuwe Harry Mulisch te worden. Ze besprak parallellen tussen het werk van De Vries en dat van De Neus in een artikel met als titel ‘de voortzetting van Mulisch met andere middelen’. Het maakt een heleboel duidelijk. De internationale ambities van Joost de Vries hebben met het buitenland niets te maken. Het enige doel is eenzelfde status te bereiken als ome Har. De eindeloze intertekstualiteit is geen postmodernistisch stijlfiguur maar slechts een middel om belezenheid te tonen, de belezenheid waar M. zich graag op liet voorstaan. Als hij zou durven zou Joost de Vries het liefst zijn neus op twee plaatsen laten breken om er zo’n toffe knik in te krijgen, en de spijtige lach op de auteursfoto achterin De republiek verraadt het stiekeme verlangen een pijp te roken, net als wijlen Har. De Das Magazin-lezing van Joost de Vries wordt gehouden in de werkkamer van Harry Mulisch. In plaats van de waarschuwing van Etty als zodanig te zien las De Vries hem als een aanmoediging. Het proces van vermulisching is sindsdien alleen versneld. Het is te laat. Het zal niet veel langer dan nog een paar romans duren voor we kunnen stellen dat Joost de Vries Harry Mulisch ís. De republiek, pagina 48: ‘What a terrible fucking waste.’