Lang heb ik niet goed geweten wat pedanterie precies inhoudt. Arrogantie was iets duidelijks, iedereen kent wel een arrogante zak. Een pedante lul, daarentegen, die vind je minder snel. En plotseling, op een mooie ochtend- ik had net ontbeten- lag ineens De Groene Amsterdammer voor mijn neus. Toen wist ik het.
Op een van de laatste pagina’s las ik de volgende onsterfelijke zinnen: ‘In Per Kirkeby’s landschap is het beeld van een vrouw te zien. Dat doet denken aan Goethe, die in Faust ook iets dergelijks laat opdoemen in de mist.’ Deze zinnen waren opgeschreven door Rudi Fuchs. Hoewel Rudi Fuchs een goede naam zou zijn voor een Duitse gymleraar die na de les iets te lang in de kleedkamer blijft hangen om te checken of de jongetjes allemaal gedoucht hebben, is het de naam van een kunsthistoricus. Een kunsthistoricus die goed kan kijken, en over wat hij ziet complexe dingen kan schrijven.
Rudi Fuchs is pedant. Hij is iemand die bij het zien van een vrouw aan Goethe beweert te denken, terwijl we allemaal wel weten waar de oude snoeperd echt aan dacht. De vergelijking is zo vergezocht en geforceerd intellectueel, dat zij met geen andere intentie kan zijn opgeschreven dan om de lezer het gevoel te geven dat hij of zij primitief is, of op z’n minst onbelezen. De kans dat Goethe, als hij nu nog had geleefd, direct aan zijn eigen werk had gedacht bij het zien van een schilderij van de Deense Kirkeby is nul, maar Rudi Fuchs wekt de indruk dat er geen ontkomen aan is, aan de associatie met Faust.
Pedanterie is niet zo erg als het lijkt, Rudi Fuchs is in ieder geval niet de meest verschrikkelijke columnist van De Groene Amsterdammer. De naarste columnist van de Groene is zonder enige twijfel oppernarcist Ewald Engelen, een professor geografische economie, of economische geografie met Gilles de la Tourette en grootheidswaan, die over alles zeikt en op alles scheldt, maar zelden een echt punt heeft. Ewald Engelen is over alles negatief, behalve over zijn eigen uiterlijk en zijn dochter. ‘Ik maak me grote zorgen over mijn dochter. Nee, dank u, er is niets mis met haar. Ze is vijftien, zit in drie vwo, beheert een eigen modeblog, is wijs en stabiel, oftewel een prachtmeid’, schreef Engelen onlangs. Lul dan niet zo slap, hoor je alle lezers die nog niet na de eerste twee woorden zijn afgehaakt, denken.
‘Engelen doet zijn achternaam geen eer aan,’ zou Rudi Fuchs erover zeggen, ‘behalve als met het Engelgedeelte op Lucifer gedoeld wordt, het duivelse gevallen schepsel.’
Het verschil is duidelijk. Rudi Fuchs is een pedante lul, maar waarschijnlijk geen onaardige. Fuchs probeert zijn lezer te slim af te zijn, maar dat is een milde zonde- het is hooguit irritant. Het is goed denkbaar dat met Fuchs een aardige vakantie in Zuid-Frankrijk te vieren valt, met mooie kaasjes, fraaie wijntjes, en veel museumbezoek. Ewald Engelen daarentegen, is een arrogante zak, die niets anders produceert dan scheldkanonnades, of zo nu en dan een lofzang op zichzelf. Hij zou eens een koekje van eigen deeg moeten krijgen, maar daar hebben we het nu niet over, we hebben het over Rudi Fuchs.
Praten over kunst is een gevaarlijke hobby, en het risico pedant over te komen is groot. Kunst laat zich vaak niet in woorden vatten, en de woorden die gebruikt worden, vallen over het algemeen niet goed bij de kunstenaars zelf. In die zin is het dapper van Rudi Fuchs om toch met veel enthousiasme de kunst te bezingen. Daarnaast is het maken van mooie zinnen over installaties en klodders verf een stuk minder kostbaar dan wat hij hiervoor deed: musea leiden. Het Haags gemeentemuseum had na Fuchs’ vertrek een schuld van 4 miljoen, en het Stedelijk museum raakte even later in de problemen, waarop de zakelijke leiding van Fuchs werd overgenomen. Men vermoedde even later dat Rudi Fuchs gesjoemeld had bij de invoer van een aantal Karel Appels, maar dat werd nooit bewezen.
Hij moest het dus maar hebben van zijn eloquentie, in De Groene Amsterdammer zou hij minder kwaad doen dan in een verantwoordelijke functie. Hij lijkt- hoe pedant hij ook geworden is- zijn plek in de rubriek Kijken te hebben gevonden. In mei van dit jaar maakte hij zich nog enthousiast over de veranderingen binnen de kunst, zoals niemand anders dat kan. ‘Onbeschrijflijk wit’ noemde hij het. ‘Na de perziken van Cézanne en het ei van Ina van Zyl beseffen we dat de veranderlijkheid van de schilderkunst vooralsnog oneindig is.’ Rudi Fuchs laat zich meevoeren, en kruipt in de huid van Cézanne: ‘Bij het schilderen van de perziken zie je hem het langst volhouden aan hun vorm en zachte kleurigheid.’
Dit gezwam werkt misschien op de zenuwen, maar uiteindelijk is pedanterie beter uit te houden dan die arrogante zak Ewald Engelen, die zijn columns in De Groene namen geeft als ‘Kutzomer’ en ‘Kotsen in de prullenbak’.