Als het over vrouwen gaat, probeer ik meestal rustig te blijven. Ter voorbereiding op een discussie over emancipatie denk ik aan de yogalessen die ik zes jaar geleden volgde. De yogajuf gaf vaak de opdracht ons voor te stellen dat onze ogen met draadjes vast zaten aan de achterkant van ons hoofd. Naar die achterkant moesten we dan toe ademen. Ik werd er buitengewoon rustig van. Voorafgaand aan een discussie koester ik de hoop de beheerste, koelbloedige en toch licht vileine versie van mezelf te zijn die boven eenieder in dit debat uittoornt. Ook wil ik graag grappig zijn. Want grapjes blijven hangen bij de mensen. Meestal mislukt dit: die gedroomde versie van mezelf ben ik zelden. Ergens halverwege de discussie voel ik me als een vulkaan die dringend tot eruptie moet komen. Met andere woorden: ik erger me doorgaans kapot.
Het zal wel aan mij liggen. Of niet.
De aperte onlogica, het gedweep, het geklaag, de simplistische en zelfzuchtige redeneringen van mijn tegenstanders, daar kunnen zij natuurlijk niks aan doen. ‘Vader, ze weten niet beter,’ zou ik moeten denken.
Maar ik ben het tegendeel van Jezus. Ik trek het allemaal slecht. Wat wel lukte toen ik mijn boek op mijn zolderkamer zat te tikken, lukt niet als voormalig PvdA-politica Marjet van Zuijlen tegen me zegt: ‘Vrouwen kunnen pas de wens hebben de top te bereiken, als ze daar vrouwen zien zitten.’ ‘Dàt is denigrerend!’ schreeuwt de vulkaan in mij.
Hoe blij was ik dan ook dat GeenStijl me tooide met het compliment ‘Heren, doe es bier halen voor die Stellinga’ omdat ze vonden dat ik ‘aanstekelijk onderkoeld’ had gereageerd op Elsbeth Etty die me in haar NRC-column ‘een snaterend gansje’ had genoemd en mijn betoog over tevreden vrouwen met kleine werkweken vergeleek met de blanke boeren van Zuid-Afrika, die ook zeiden dat de zwartjes zo tevreden waren ten tijde van het apartheidsregime.
Deze sneer deed me niets. Het is zó evident dat vrouwen in het vrije Westen niet te vergelijken zijn met de zwarten tijdens de dictatuur van de blanken. Aan zo’n verwijt verspilt geen zinnig mens zijn adem.
Nee, de schijnlogica, daar wind ik me over op. Neem deze: vrouwen zijn ondervertegenwoordigd aan de top – dat kan geen gevolg zijn van vrije keuze – dat moet duiden op discriminatie. Maar wie zegt dat gelijke kansen moeten leiden tot gelijke uitkomsten? Waarom zouden vrouwen, grosso modo, niet wat anders van het leven kunnen willen dan mannen, grosso modo? Dat weinig mannen verpleger zijn, betekent niet dat ze geen verpleger kúnnen worden. Net zo min betekent het feit dat weinig vrouwen vuilnisman zijn dat vrouwen in hun vuilnisdromen worden gehinderd. Daarvoor moet je echt met meer bewijzen komen dan het kale feit dat er weinig vuilnisvrouwen zijn.
Ik probeer het debat terug te brengen naar de feiten – in Nederland werkt slechts een kwart van de vrouwen voltijds, dat is extreem weinig vergeleken met andere landen. Geen wonder dat we minder topvrouwen hebben. Die deeltijdbaan is een keuze uit luxe niet uit hindernissen. Vraag vrouwen of ze meer gaan werken als de kinderopvang gratis is, of als hun man een dag minder gaat werken, en 95 procent zegt: nee, bedankt hoor, ik vind het leven prima zo.
We gaan verdorie mijn Nederland niet hysterisch vrouw- én manonvriendelijk maken omdat we het feministische gedachtegoed uit de jaren zeventig niet meer kritisch bediscussiëren.
Ik zeg veel kwetsende dingen over feministen, dat ze bemoeizuchtig zijn bijvoorbeeld en seksistisch. Dat is niet erg aardig misschien. Maar wat hen het meest raakt aan mijn betoog is iets anders. Ik raak hen als ik zeg dat zij de enige groep zijn in de samenleving die vrouwen voortdurend afschildert als broze wezens die nergens toe in staat zijn.
Niemand benadrukt zo gretig het beeld van het zwakke vrouwtje als feministen. En wee degene die hen tegenspreekt, die zegt dat vrouwen best in staat zijn te leven zoals ze zelf graag willen. Nietes! Ze redden het níet. De arme vrouwtjes. De wattenpopjes. Ruggengraat hebben ze niet. Aan de keukentafel durven ze hun man niet tegen te spreken. In de directiekamers durven ze hun mannelijke collega’s niet te hoeken met hun linkerelleboog. Bij de eerste de beste tegenslag haken ze af, geven ze hun carrière op. Zegt een moeder iets onaardigs tegen ze op het schoolplein? Dag ambitie, dag poging om de top van ABN AMRO te bereiken. De vrouwtjes van Nederland zitten onmiddellijk thuis, braaf te doen wat al eeuwen van ze verwacht wordt: man en kinderen dienen en bedienen.
Deze arme wezens hebben dringend hulp nodig van de overheid. Die per decreet de gelijkheid tussen mannen en vrouwen afdwingt door middel van een quotum voor topvrouwen in het bedrijfsleven. Want zeg nou zelf, de top bereiken, dat kunnen vrouwen toch niet in hun eentje?
Met dit verwijt raak ik feministen. En dat is goed, want pas zonder feministen is er hoop voor de Nederlandse vrouw.
Marike Stellinga
Marike Stellinga strijdt tegen mannendiscriminatie. Vorig jaar verscheen haar boek De mythe van het glazen plafond.