Gastbijdrage

Maandag

Het College van Bestuur begint de werkweek altijd met een plenair overleg, zo ook vandaag. Op de een of andere manier weet Peter-Paul het steevast voor elkaar te krijgen om al om 09.15 ’s ochtends een ontzettende koffiebek te hebben. Alsof hij zijn tandpasta elke dag zelf maalt van de bonen uit zijn Senseo Sarista. En als ik dan wil zorgen dat het nog een beetje te harden is en een raampje van de vergaderruimte openzet, begint Jan meteen aanstellerig te bibberen, en te miepen dat hij het koud heeft. Misschien moet-ie dan eens een keer wat meer gaan eten. Ik noem Jan altijd de Lintsworm, omdat hij eruitziet alsof-ie tegelijk een lintworm heeft en er een is. In mijn dagboek dan, natuurlijk. Dat is van mij. Nou, ik liet dat raam gewoon open, en leunde vast zover mogelijk achterover terwijl ik Peter-Paul vroeg hoe het ervoor staat met de boekverbrandingen. Het zijn mannetjes met een handleiding, zeker, maar ja. Je hebt het nu eenmaal met elkaar te doen, hè, in zo’n bestuursjaar. 

Dinsdag

Vandaag nam ik een kijkje op het Binnengasthuisterrein, om te zien hoe het vordert met de bouw van de nieuwe universiteitsbibliotheek. En stiekem ook of er nog een leuke bouwvakker rondloopt, natuurlijk. Ik heb, dat mag je best weten, een beetje een zwak voor uniformen. Mijn lief, Lennart, noemt dat mijn mbo’er-fetisj, maar dat is gewoon jaloezie. Hij loopt er zelf altijd bij als een brugklasser die net door zijn oudere broer uit de kapstok is getild, dus ik moet ergens mijn lusten botvieren. Goed, over dat nieuwe gebouw. Dat we hier af en toe boeken verbranden betekent natuurlijk niet dat we in concept tegen boeken zijn. We zijn bij de UvA bezig om de UB van een stoffige opslagplaats van eeuwenoude kennis te veranderen in een moderne en diverse community hub. Dat er dan een paar boeken weg moeten om ruimte te maken voor een gezellige caféhoek en pestvrije ruimtes voor knutselworkshops is het lang en breed waard; op den duur zal er in de nieuwe situatie veel meer over boeken worden gepraat dan daarvoor. En dat is waar een bibliotheek uiteindelijk voor is. 

Woensdag

Een belangrijk deel van mijn werk bestaat uit het overzien van projecten die kunstmatige intelligentie inzetten om de functies van universiteiten stukje bij beetje te automatiseren. Als dat kannibalistisch klinkt, mag je mij wel Hannibal Lecter noemen (die uit de serie, dan, de boeken heb ik niet gelezen): ik geloof dat kunstmatige intelligentie uiteindelijk alle menselijke werkzaamheden kan overnemen. Op bestuursfuncties na, dan. Uiteindelijk is mijn utopia (opnieuw van de serie, niet het boek) dat iedereen in de hele samenleving en ook Afrika enzo aan het werk kan als bestuurder. Best idealistisch, hè, eigenlijk? En we kunnen daar alleen komen als we experimenteren. Mijn credo komt van een liedje van Cole Porter, uit 1933. Dat gaat zo: Experimenteer / maak dat tot je motto / dag en nacht / wees nieuwsgierig / laat je niet tegenhouden / experimenteer / dan heeft de toekomst je veel te bieden. Ik kwam er laatst achter dat dat ook het motto was van Josef Mengele, maar goed, ik vind dat je kunst niet moet verwerpen alleen omdat sommige mensen het verkeerd kunnen interpreteren. 

Donderdag

Donderdag is een rotdag voor mij. Ik zou vandaag een vrije dag moeten hebben, maar omdat ik in de schuldsanering zit heb ik tegenwoordig op donderdagen een tweede baantje om een zo hoog mogelijk inkomen te kunnen verdienen. Heel gênant, en voordat u denkt dat het mijn eigen schuld is dat ik in de Wsnp ben beland: dat heb ik dus mooi te danken aan mijn Lennart, die zo nodig door een gedegen staaltje onderzoekjournalistiek van een literair-satirisch studentenblad betrapt moest worden op de malversatie van een bescheiden €800.000. Toen dat artikel uitkwam had ik mijn aandeel al besteed aan een Hummer, een Prada-ketting en een ontzaglijke hoeveelheid Koopmans Pannenkoekenmix omdat die in de aanbieding was bij de Albert Heijn. Omdat ik echt niet kon wachten en die bonus altijd maar een week duurt had ik een lening genomen om nu alvast mijn aandeel te besteden; dat moet ik door dat eigenrichtige kutblad nu dus allemaal terugbetalen met 7,5% rente. Daarom sta ik de hele donderdag schimmel van Hema-rookworsten te schrapen terwijl ik ook nog eens aardig moet doen tegen de zweetturken die hier de hele dag met muntgeld servetten en zakken zoute drop komen afrekenen. 

Vrijdag

Logisch dus, dat Lennart er ook vanochtend niet op mocht. Zolang ik bij moet werken, heeft hij pikstraf. Alsof ik ook met hem getrouwd was als hij niet beste vriendjes was met Femke Halsema. Dan te bedenken dat ik ooit jaloers was op wat die twee samen hebben. Daar kon ik nog wel doorheen zien omdat ik wist dat het hebben van zo’n netwerk zich ooit zou uitbetalen, maar ik had nooit verwacht dat hij zich zo zou laten vernederen door zo’n marginaal studentenblaadje. Ik zag vandaag weer een stapeltje van die vodden liggen. Dat heb ik zelf maar in de prullenbak geflikkerd, maar ik moet niet vergeten om volgende week die afbladderende berg leverworst van een Sindy en de andere meiden van de menopauzebrigade er aan te herinneren hun ogen open te houden. Vermoeiend of niet, censuur is een belangrijk onderdeel van hun functieomschrijving, en of ze dit keer nou een ingegroeide wimper hebben of een ontstoken ooglid of überhaupt niet kunnen lezen – alles dat er ook maar een beetje zwart-wit uitziet moet in de shredder. Ik heb het meer met Vijftig tinten grijs. En dan heb ik het natuurlijk weer over de films. Met die boeken heb ik niks.

Edith Hooge

Wat was het al koud buiten! Karlijn kon niet wachten tot ze weer veilig achter haar laptop zat. Enkele weken geleden had ze Farm Date ontdekt, een datingsite voor agrariërs. Karlijn was geen agrariër, maar ze had geen bezwaar tegen kippen en dronk graag melk, dus het scheelde niet veel. Bovendien waren boeren bij uitstek geschikte kandidaten om mee te trouwen, omdat boeren veel geld hebben, en Karlijn juist heel weinig.

Het wilde maar niet warm worden in huis. Karlijn woonde op de derde verdieping van een flat, een lelijke, oude flat in het deel van de stad waar nog geen wijnbars waren. De balustrades in het trappenhuis hadden tierelantijntjes in het hout, waardoor het gebouw tot monumentaal pand was uitgeroepen. Het mocht niet gesloopt worden noch gerenoveerd, en daardoor was de isolatie klote. Alle kozijnen stonden scheef en zaten vol akelige kieren: het was een zoete inval voor weer en wind. Om zich te verweren droeg Karlijn pantoffels van alpacawol. Maar de wind had maling aan alpacawol. Het blies er dwars doorheen, en op koude avonden huilde Karlijn zachtjes onder haar deken.

Verhuizen was geen optie voor Karlijn omdat ze vier dagen in de week bij de HEMA werkte. De HEMA betaalde: niet goed. Op een nieuwe woning maakte ze geen schijn van kans, niet in deze economie. Het was jammer dat haar moeder haar geen geld had nagelaten. Vorig jaar was haar moeder opnieuw getrouwd met een man die PlayStations verkocht op de Beverwijkse Bazaar. Zoran, heette hij. Wanneer Zoran niet op de Beverwijkse Bazaar was, werkte hij in de haven om verscheidene waren aan te nemen, en wanneer hij niet in de haven was, zat hij thuis en verkocht hij concertkaartjes op Marktplaats.

Een maand nadat Karlijns moeder met Zoran getrouwd was, struikelde ze over een PlayStation 5 die haar geliefde op de hoek van de bovenste traptrede had gezet. Karlijns moeder was er nog niet aan gewend dat daar nu regelmatig van alles stond, en dat gebrek aan gewenning had haar het leven gekost: onderweg naar de bodem van de trap had ze haar nek gebroken. Karlijn kreeg het nieuws van Zoran per sms. In de sms stond:

je moeder is van de trap gvallen. Neck gebroken

Toen Karlijn informeerde of het naar omstandigheden goed met haar moeder ging, reageerde Zoran met een emoji van een duim naar beneden.

Omdat Zoran nu de wettelijke echtgenoot van haar moeder was, erfde hij het huis en de spaarrekening, en Karlijn niets. Alhoewel: niets dat liquide was. Zoran had Karlijn het bruidsservies geschonken van het huwelijk waaruit Karlijn was voortgekomen. Het was een complete set, van echt porselein, met gouden randen op de borden en schotels, en een brocante bloemenpatroon op de kopjes en kommen. Uit medelijden had Zoran er ook nog de PlayStation 5 die bovenaan de trap stond cadeau bij gedaan. Dat dat ding aan de dood van Karlijns moeder had bijgedragen, zei hij er voor het gemak maar niet bij.

Bij thuiskomst had Karlijn het bruidsservies meteen in haar buffetkast gezet. Sindsdien poetste ze het iedere zaterdag, en op doordeweeks dagen keek ze er verlangend naar. Wanneer haar buren stil waren, meende ze dat het servies haar aanmoedigend toezong vanachter de kastdeuren. Trouw rijk en niet crimineel, luidde hun lied.

Maar die ene avond wilde het maar niet vlotten op Farm Date. Een boer die Hans heette had haar een persoonlijk bericht gestuurd: hij vroeg of Karlijn van paarden hield. Karlijn zei dat ze paarden best tolereerde, waarop Hans haar een foto van een oogst winterpenen stuurde. Voer voor paarden, typte hij erbij. Karlijn wist niet goed wat de bedoeling was van deze toelichting, maar toen schreef Hans dat Karlijn de winterpenen mocht hebben als hij haar van achteren mocht nemen in zijn stal. Dat vond Karlijn nogal obsceen. Ze liet de winterpenen voor wat ze waren.

In Karlijns gewone inbox wachtte een mail. Ze kende de afzender niet. Het bericht luidde:

Waarde vriendin,
Mijn naam is prins Albert Surugaba. Ik mail je met een bijzonder verzoek. Onlangs is mijn vader, koning Herman Surugaba, overleden na een vreselijk ziekbed en ik ben zijn enige erfgenaam. Gisteren kwam ik tot de ontdekking dat mijn vader een bankrekening in Nederland had, met een saldo van vijftig miljoen euro. Van de bank mag ik geen toegang tot de rekening krijgen totdat ik een administratievergoeding van drieduizend euro heb betaald. Zou jij me alsjeblieft kunnen helpen? Zodra ik bij de bankrekening kan betaal ik je meteen terug, en geef ik je EEN MILJOEN EURO als bonus, bovenop mijn eeuwige dank. Ik hoop dat ik je met mijn bericht niet overval. Ik vond je emailadres via een database en je leek me een betrouwbaar persoon. Ik kijk uit naar een vruchtbare samenwerking!
Hoogachtend,
Albert Surugaba, prins van Benin

Karlijn las de mail nog een keer, en nog eens. Het stond er allemaal echt: ze was door een rijke prins benaderd en hij zocht haar hulp. Ongelooflijk! Een miljoen euro… Leefde haar moeder nog maar, die zou dit alles geweldig hebben gevonden. Wie weet keek ze vanuit de hemel wel op Karlijn neer en knikte ze aanmoedigend.

In haar hoofd begon Karlijn het geld al uit te geven. Ze zou de flat laten isoleren, een nieuwe keuken laten bouwen, of nee – dat zou allemaal niet meer nodig zijn! Ze zou prompt kunnen verhuizen naar waar ze maar wilde. Een losstaand huis op Texel… Karlijn had altijd al op een eiland willen wonen. Of in Kaatsheuvel, vlakbij de Efteling, en dan elk weekend in de Vogel Rok, puur omdat het kon. Ze schreef meteen terug.

Beste prins Surugaba,
Mag ik je Albert noemen? Albert, ik ben vereerd dat je me hebt gevraagd om je te helpen. Dat doe ik graag! Kom je ook echt naar Nederland toe? Aan je schrijven te zien spreek je de taal voortreffelijk. Ik zou je in elk geval graag ontmoeten, ook voor het afwikkelen van de transactie. Het is hier bijna kerst! Ik weet niet of jullie dat vieren in Benin, maar het is erg koud en overal zijn lichtjes. Als je nog een slaapplek zoekt, ben je welkom bij mij.
Lieve groet,
Karlijn

Dat laatste aanbod was een beetje brutaal, maar de prins vroeg haar immers om een flinke smak geld voor te schieten, en daaruit sprak ook weinig bescheidenheid. Alhoewel je je dat, wanneer je een prins was, wellicht kon permitteren. Tevreden zat Karlijn achterover in haar stoel. Het was nog steeds koud in huis, maar ze had tenminste contact gelegd met een mogelijke redder.

Terwijl ze op een reactie van Albert wachtte, keek Karlijn naar haar banksaldo. Op het scherm verscheen een getal: 80,43 euro. Dat was niet genoeg voor de administratievergoeding, bij lange na niet… Zo had de prins niets aan haar. En zelfs als ze haar salaris van de HEMA morgen kreeg, kwam ze nog steeds meer dan duizend euro tekort. Het was hulpeloos.

Karlijn ijsbeerde door haar woning. Ze zou morgenochtend wat geld uit de kassa kunnen stelen op werk, en wanneer dat makkelijk bleek, een wat groter bedrag uit de kluis. De HEMA was een miljoenenbedrijf, een paar duizend euro was niks voor hen. Maar als ze erachter kwamen, zou het zo gênant zijn… Karlijn wist niet of ze dat kon verdragen.

In haar woning was er niets van waarde. Haar laptop was hooguit een paar honderd euro waard, een televisie had ze niet eens. Dat malle ding dat ze van Zoran had gekregen stond al maanden in een hoek te verstoffen. En in het bankstel, een cognacleren exemplaar dat ooit mooi was, zat vochtschade.

Karlijns keek naar het bruidsservies. Voordat het aan haar moeder was geschonken, was het van haar grootmoeder geweest, en daarvoor stond het een lange tijd in een chique etalage. Haar grootvader had er destijds een schandalig bedrag voor betaald omdat Karlijns grootmoeder een gehaaide vrouw was, en zich niet inliet met mannen die geen centen hadden. Karlijns grootvader had dus iets te bewijzen.

Tegenwoordig was het bruidsservies zo’n tweeënhalf duizend euro waard. Dat was recent nog vastgesteld, na de dood van Karlijns moeder hadden ze het moeten laten taxeren voor de nalatenschap. Als ze het verkocht, kon ze de prins deze week nog helpen… Wie weet zou hij dan voor de kerst nog in Nederland zijn, en kon hij haar mee uit eten nemen.

Een voor een haalde Karlijn de borden, schalen, koppen en kommen uit de buffetkast. Voor elk serviesstuk huilde ze meerdere tranen, maar toen bedacht ze dat ze, met die miljoen, het bruidsservies onmiddellijk weer terug kon kopen – en dus zou ze het niet lang kwijt hoeven zijn. De kalmte wederkeerde. En de prins had inmiddels ook teruggeschreven:

Liefste Karlijn,
Ik dank de goden op mijn blote knieën dat ik geholpen zal worden door zo’n lieve, attente vrouw als jij! Ja, ik kom dolgraag naar Nederland, en ik maak dan graag van je gulle aanbod gebruik. Ik zal je behandelen als een prinses, als dank voor alles dat je voor mij mogelijk maakt, en natuurlijk krijg je dan ook de EEN MILJOEN EURO die ik in mijn eerdere schrijven noemde. We zullen een zalige kerst hebben samen. Maar eerst moeten we de administratievergoeding regelen. Wanneer kun je het geld overmaken? Ik wacht op je antwoord.
Met eerbied en bewondering,
Albert Smith

Hé, dat was gek, dacht Karlijn, ineens heette hij geen Surugaba meer. Zou het iets te maken hebben met het feit dat ze nu informeel met elkaar waren? Misschien was het wel gewoon iets van zijn cultuur dat ze niet begreep. Wat maakte het ook uit! Albert leek een vriendelijk en beleefd persoon te zijn, en hij was ook nog eens rijk. Veel beter dan dat zou ze het niet treffen.

Karlijn bleef de hele nacht op om de individuele serviesstukken in papier te verpakken. Ze deed het met de grootst mogelijke voorzichtigheid, voor zover de adrenaline dat toeliet. Af en toe droomde ze even weg in een fantasiebeeld, en dan zag ze zichzelf in een witte jurk met een sluier die tot haar tenen reikte, en die haar een mysterieuze allure gaf. Prins Albert zou bij het altaar op haar wachten en met een brede grijns haar sluier oplichten, omdat hij wist dat er een verrukkelijk leven komen ging.

In de ochtend torste Karlijn het gehele bruidsservies naar de lommerd. De taxatiepapieren van de notaris nam ze mee als bewijs van hun waarde. De lommerd keek naar het bruidsservies en constateerde dat het inderdaad waardevol was, maar wellicht nog het meest in sentimentele zin.

‘Weet je heel zeker dat je dit allemaal aan me wilt verkopen?’, vroeg hij.

‘Heel zeker’, zei Karlijn. ‘Ik heb sinds gisteravond een relatie met een prins uit Benin. Hij is erfgenaam van een gigantisch fortuin en hij wil een deel ervan aan mij geven. Ik moet alleen eerst de administratievergoeding voor hem regelen. Zo gaat dat in Nederland, snap je. Een en al bureaucratie.’

Karlijn rolde theatraal met haar ogen, als een cosmopolitaine vrouw: een vrouw van de wereld.

‘Benin… is dat geen republiek?’, zei de lommerd.

‘Wat?’

‘Benin is geen koninkrijk, dunkt me. Het heeft geen koning.’

‘Dat klopt, die is dood’, zei Karlijn. ‘Nu is er alleen nog een prins over. En die komt met de kerst dus bij mij langs. Schiet je een beetje op? Ja, ik zal hier even tekenen… en hier zeg je, vooruit… Maak je het geld meteen naar me over? Mijn bankrekeningnummer staat hier. Goedendag!’

Thuis bracht Karlijn haar nieuwe geliefde meteen op de hoogte.

Lieve Albert, mijn liefste,
Het geld is binnen. Ik heb er iets dierbaars voor moeten verkopen, maar het bleek nog meer waard te zijn dan ik al dacht: ik heb er precies drieduizend euro voor gekregen! Ik maak het graag zo snel mogelijk naar je over. Laat je me nog even je bankrekeningnummer weten? Ik kan niet wachten om je in mijn armen te sluiten, mijn schitterende prins.
Hunkerend naar jou,
je Karlijn

Dit keer liet de reactie van Albert niet lang op zich wachten. Binnen twee minuten ontving Karlijn dit bericht:

BJ66BJ044390000769
into account of Abdul Smith
thanks very much please

Arme Albert, de passie was hem teveel geworden. Hij was zo verheugd om naar Karlijn toe te komen, dat hij spontaan zijn naam was vergeten. En zijn taal!

Karlijn maakte het bedrag meteen over, zoals ze had beloofd. Ze schreef een zachtaardig mailtje naar haar prins, een kortere dit keer, om hem niet nader te overrompelen, maar desondanks duidelijk te maken dat het geld was overgemaakt. Eindelijk kon hij bij het fortuin van zijn vader. Als hij voor deze week een vlucht naar Schiphol boekte, was hij nog op tijd voor kerst in het land. Karlijn zou hem opwachten met een oliebol. Een hele zak oliebollen, zelfs, zodat de prins wist dat ze menens was.

Karlijn zette een nummer van David Sylvian op en begon dromerig te dansen. Toen het afgelopen was keek ze naar de buffetkast waar eerder nog haar geliefde servies stond. Het zou maar heel even bij de lommerd hoeven blijven. Zodra haar prins over zijn jetlag heen was, zouden ze het samen weer ophalen.

Van Albert was er nog geen nieuw bericht binnengekomen. Die man is nu natuurlijk zijn koffers aan het pakken, dacht Karlijn. Hij komt zo snel als hij kan naar me toe. Ze keek naar haar plafond, waar rode schimmels floreerden, en vouwde haar handen. Dank u, moeder, zei ze, dat u vanuit de hemel zo goed voor mij zorgt!

Nadia de Vries

Dus, de zomer is voorbij. We zijn er weer van verlost. Van al die operettefiguren die ons er wekenlang van overtuigen dat het leven gevierd moet worden (al dan niet ironisch, al herken je de echte Gen Z’er aan zijn/haar/diens radicale gebrek aan ironie. Ik bedoel: het zijn geen oude kutmillenials.) Maar iedereen die na de pubertijd nog gelooft dat het leven iets is dat moet worden gevierd, heeft teveel naar DWDD gekeken, toen dat nog een dagelijkse dosis schaamteloze SSRI-druppels was voor mensen die net te dom zijn om te beseffen dat ze geen smaak hebben, maar wel slim genoeg om te beseffen dat ze hun smaak vooral moeten laten dicteren door iemand anders. Enfin: ik dwaal af. Misschien is dat de zonnesteek, al zal ik snel, zogezegd to the point komen.

De zomer is voorbij. We hebben het overleefd. Helaas misschien, en tegelijkertijd biedt de sombere herfst, veel regen aangelengd met een flinke scheut polderfascisme, hoop. Een eerlijke weerspiegeling van het leven. Niet die constante, manische opgedrongen zorgeloosheid, niet de gevatte satire daarop, nee. Hoera! We hebben het ergste achter de rug. In principe. We zijn verlost van de sportzomer, met allerhande obscure personen die ons meestal doen denken aan Erik Hulzebosch (Voor Gen Z: een onverstaanbare en bij toeval ontstane mutatie in de vorm van een man, die na een tweede plek bij de laatste Elfstedentocht in 1997, geheel conform de nationale mentaliteit, beroemder werd dan de winnaar). We zijn verlost van gespeelde blijheid. Het maakt helemaal niemand uit op welke plek we belanden in de medaillespiegel. Niemand houdt van volleybal, nee: helemaal niemand. Zelfs volleyballers niet. Je doet het niet voor je lol. En mountainbiken al helemaal niet. Als je na je vijfde nog droomt van een ritje op een mountainbike, dan zou je in een ideale samenleving direct, dus zonder wachtlijst, moeten worden doorverwezen naar de jeugdzorg.

Het is voorbij. Allemaal. Haal adem. Ja, we zijn verlost van de schijnbaar eindeloze aanwas van Oranjefans, vrijwillige debielen (dat is dus niet validistisch, het gaat hier om kerngezonde mensen die er doelbewust voor kiezen als debiel door het leven te gaan), die euforisch staan te hossen op de muziek van Rob Kemps (iemand die niet zingt, maar playbackt, omdat zijn stem niet goed genoeg schijnt te zijn, terwijl de muziek zelf zo wanstaltig is dat je je afvraagt hoe zoiets kan. Enfin: Kemps zou in deze hoedanigheid een gedroomde pion van de CIA zijn om terreurverdachten in Guantánamo Bay al hossend en playbackend razendsnel richting bepalende bekentenissen te martelen). We zijn verlost van het dagelijkse besef dat onze muzikale mascotte zich op een groot sportevenement feitelijk niet veel anders gedraagt dan onze Koning.

We zijn er nog. In Nederland. Dat wel, maar als het een beetje meezit in elk geval in Amsterdam. Dat is tenminste nog iets, al zal Ton F. van Dijk zeggen dat je met zulke randstedelijke arrogantie je eigen glazen in gooit, waar ik dan weer tegenin zou willen brengen dat het ingooien van het glaswerk van de UVA in feite ook neerkomt op het ingooien van je eigen glazen, maar dat is een ander verhaal.

We zijn verlost van de gezelligheidsterreur, we hoeven niet meer te doen alsof we in de bloei van ons leven zijn, dat wil zeggen: jullie, ik ben bijna veertig, maar dat is ook weer een ander verhaal, al is het misschien goed om te benadrukken dat ik me er geheel bewust van ben dat met het eindigen van de zomerterreur spijtig genoeg wel weer is gesignaleerd dat Johan Fretz is begonnen met zijn satirische – we sparen hem door niet te formuleren: als satire bedoelde – TikTokfilmpjes, om ons eraan te herinneren dat je bezuinigingen op de kunsten nooit moet laten samenvallen met bezuinigingen op de GGZ, en ook dat sociaaldemocraten allemaal verraders zijn, al is het misschien een beetje gek om daarover te beginnen, aangezien Johan Fretz dit stuk zelf schrijft, en ook omdat we hoewel polemisch heel graag ongelooflijk inclusief zijn, en ondergetekende zelf ooit op een reüniefoto van PC constateerde dat er slechts een persoon van kleur tussen stond, om bij nadere bestudering te concluderen dat het geen persoon betrof maar een zwarte buste van een wit hoofd. Enfin: we dwalen af, het wordt allemaal erg Being John Malkovich nu, waaraan je meteen weer kunt merken dat we te maken hebben met een millenial. Dat meta gelul, nooit eens direct of zonder ruis. Nu we erover nadenken hebben we Johan Fretz en Philip Huff nooit tegelijkertijd samen in een ruimte gezien, al is Huff natuurlijk niet zwart, althans: niet meer, want nu de BLM-golf weer een beetje is gaan liggen, konden we onlangs lezen dat hij het persoonlijk dus echt helemaal geen probleem vond dat de literair recensent van de Volkskrant niet wist wie Anil Ramdas was, al kan het uiteraard ook toeval zijn geweest dat zo’n terloops zinnetje dat zou kunnen duiden op een subtiele verwijdering van de puristische flank van de antiracismebeweging samenvalt met de verschuiving van het politieke klimaat – in het geval van Huff dus, niet van Fretz, Fretz levert namelijk altijd – 24/7, best knap – een tsunami van oudlinkse millenial nostalgie, die ons door hem zelf (door mij zelf dus, sorry, het wordt echt raar nu, maar het is te laat om in te grijpen. Vrij letterlijk: de deadline is al gemist). telkens wordt gepresenteerd als frisse bravoure en oorspronkelijke dwarsheid, vermoedelijk omdat niemand hem durft te vertellen dat zijn held Joop den Uyl (die hij nooit heeft meegemaakt, ook dat kenmerkt de oude millenial) een ongelooflijke zure, domme lul was, die in zijn jonge jaren bovendien sympathie had voor Hitler.

In elk geval is het dus voorbij. Nagenoeg compleet. Al zijn er dus andere negatieve prikkels, al dan niet via TikTok, of in het geval u daar bewust bij vandaan blijft ook via Instagram en X (de echte patiënt post satirische filmpjes door op meerdere sociale media kanalen). Je kunt niet alles hebben.

Hoe dan ook zou ik graag tot de kern komen. Dat lijkt me verstandig, zeker nu we zo langzaamaan tegen de grenzen aanlopen van het haalbare (dit bedoel ik niet poëtisch, ik ben misschien dan wel Johan Fretz en misschien is het inderdaad tijd om eens op zoek te gaan naar iemand die me langdurig werkende Ritalin voorschrijft, ik ben geen Jonathan Safran Foer. Ik bedoel het letterlijk: we lopen aan tegen de grenzen van het haalbare. Mijn beide kinderen zijn wakker, de zomervakantie is voor jullie voorbij, maar is hier beland in de reservetijd en het is zeg maar Ajax – Spurs 2018 – 2019 wat betreft de rustgevende vibe die er vanuit gaat, en de redacteuren hebben me laten weten dat als ik nu mijn stuk niet inlever, ze me dood zullen moeten schieten, wat niet perse een prettig vooruitzicht is, maar op zichzelf natuurlijk al wel een heel stuk moediger dan mijn eigen milde, tamelijk laffe en nog altijd neoliberale, betogen voor het nationaliseren van de voormalige nutsbedrijven. En ook is het heel wat moediger dan het gedrag van enkele oud-redacteuren van PC, toen zij enige tijd terug de gipsen handdruk van mijn goede vriend en collega-auteur Mano Bouzamour uit de literaire Hall of Fame wegnamen en vernietigden (beeldhouwwerken van kleur zijn welkom, maar beeldhouwwerken ter ere van mensen van kleur minder), waarna Bouzamour op het daarop volgende Boekenbal charmant de telefoon van een oud-redacteur pikte, die daar vervolgens een heel drama van maakte, iets wat me eerlijk gezegd nogal tegenviel van Kameraad BN (geen communistische BN’er, we hebben het over De Nuchelaar, De Marx aan ’t IJ, die ik een grote toekomst toedicht, tenminste als de longkanker hem niet te pakken krijgt, maar u ziet: nu dwaal ik alweer af, in elk geval vond ik het nogal flauw om je druk te maken over het afpakken van bezit, ook nog eens een toestel dat onlosmakelijk verbonden was met de vrijgegeven telecomindustrie ten tijden van Paars, dus, nou ja: dit moet BN natuurlijk helemaal zelf weten. Het viel me alleen wel op.).

Tot slot dus. Soort van. (Ook dat is Fretz: er komt nooit een einde aan. Althans niet vrijwillig. Wat dat betreft is het geen Ramdas, al weten we zelf eerlijk gezegd niet wie dat precies is, maar dat geeft niks, in elk geval vindt Philip Huff het geen probleem, al eindigt dit stuk over enige tijd wel in een excelsheet over valse en onterechte polemiek, wat op zich te begrijpen is, als je tenminste beseft dat mensen die duidelijk geen flauw idee hebben wat polemiek is).

Tot slot dus. Alweer? Ja, zeiden we al toch? (Goddank blijft dit een gastbijdrage). Wat ik wilde zeggen is dat we dan wel verlost zijn van de manische Hollandse zomer, maar dat ons nog een ding te doen staat: we moeten afrekenen met de kleinburgerlijke gespeelde en gepassioneerde collectieve RADAR-achtige afrekening die ergens de komende weken, voor de zoveelste keer, zal plaatsvinden na misstanden bij het Amsterdamse Corps. Quote 500 nepo-zwijnen die over vrouwen spreken als asbakken of emmers (smaak en klasse kun je duidelijk niet kopen, al ben je miljardair, dit zou je de verwezenlijking van een communistisch ideaal kunnen noemen, maar dat moeten we nog even navragen bij BN, als die nog leeft?), en dan natuurlijk de vraag of Prinses Amalia, die toch maar Lid wordt, nu de eerdere ophef wat was gaan liggen, of zij als troonopvolger wel bij zo’n club moet willen zitten. En dan krijgen we al die gespeelde verontwaardiging, van al die vrijwillige debielen die in de zomer nog stonden te dansen en springen bij een optreden van de beste vriend van Matthijs van Nieuwkerk, die er steeds meer uit gaat zien als een lesbische vrouw, maar ook dat is een ander verhaal. In elk geval zou ik graag willen afspreken dat een volk dat bij meerderheid bestaat uit vrijwillige debielen en sinds kort ook uit een regering waarin vrijwillige debielen die tevens vrijwillig kwaadaardig zijn, een volk dat een koning heeft die staat te janken als een veulen dat vlak na de bevalling bij de moeder is weggerukt bij een Olympisch potje mountainbiken, een volk dat liever de erfbelasting op het nauwelijks gevulde spaarvarken in standhoudt om de Ali Express Patrick Batemannetjes en toekomstige Annemarie van Galens van Nederland, zonder uitzondering samengesteld uit de corpsleden van vandaag, vrolijk verder te laten gaan met het plunderen van alles dat het collectief dient, ja: ik zou willen afspreken dat we ons deze keer gewoon de klucht besparen om te gaan klagen over de moraal bij een studentenvereniging. Die wansmaak, dat sadisme, die vernedering, het is allemaal niet fraai, maar we moeten er in alle bescheidenheid misschien gewoon maar eens een keer onze bek over houden, zeker zolang we zelf vrolijk blijven knuffelen met tierende uitgevers en op het Boekenbal staan te schuren tegen de psychopathische leden van het acteursensemble van ITA. Misschien is dat speelveld, met zwarte bustes van witte polemisten, waar je schaamteloos randstedelijk kunt zijn, als je er maar tijdig een ironische disclaimer bij zet (millenials zijn niet meer te redden), het speelveld waar je, ik wil het toch nog maar eens benadrukken, echt mag toegeven dat je niet weet wie Anil Ramdas is, of Johan Fretz, ja, misschien is dat speelveld wel het ergste dat dit land heeft te bieden. Helaas niet alleen in de zomer. Integendeel. In de herfst begint het pas. En in de winter is er geen houden meer aan. In die zin, qua hoop en zo, kan die opwarming van de aarde niet snel genoeg beginnen (maar dat zul je die sociaaldemocratische ironische kutmillennial, met zijn niet als satirisch bedoelde new middleclass-bek natuurlijk nooit horen zeggen.).

Johan Fretz
Schrijver

Op 15 mei om 17.31 uur kreeg ik een intrigerende mail met een zeer eervol verzoek. Of ik een gastbijdrage wilde leveren aan PC. Maar natuurlijk! Iedereen die als scholier ooit een boekverslag over een titel van Mensje van Keulen heeft moeten fabriceren kent Propria Cures. De mail was ondertekend door redacteur Alexandra Philippa, in een regel daaronder stond voor de zekerheid: (zij/haar). Ik googelde Alexandra Philippa en inderdaad: die pronouns kwamen overeen met mijn bevindingen.

Voor de gemiddelde Gen Z’er zijn zulke toevoegingen inmiddels zo normaal als het verspreiden van Hamas-propaganda, iets waar ze op de universiteit waar ik op de een of andere manier ben afgestudeerd (UvA, door de locals uitgesproken als Ufaaa) tenminste nog in uitblinken. Maar voor mij is elke (he/him/his) achter de naam van een bebaarde Canadese houthakker een teken dat ik losgezongen ben geraakt van de tijd waarin ik leef.

Toen ik in de jaarwisseling van 2017-2018 mijn schoonoma van, destijds, 88 bezocht, geloofde ze niet dat het 2018 zou worden: 2008 klonk haar al surrealistisch in de oren. Het is nu 2024 en ik geloof dat ik in hetzelfde stadium ben aanbeland. Dit is niet mijn tijdperk, ik voel mij volkomen 20ste-eeuws. De kids van nu zijn knetterlijp, maar je hoort dat dan niet te zeggen, of daar quasi-ironisch mee om te gaan. Neen, daarin heb ik geen trek.

Ik ben trouwens ook meer dan eens gemisgenderd: door Frans Weisglas en een dode (terecht) Belgische NRC-sportcolumnist. Er zijn bepaalde sociale klassen waarin men geen kennis pleegt te nemen van de Arthurromans. Voor die lui kan ‘Merlijn’ ook een meisjesnaam zijn. En dan komt het dus voor dat mannelijke figuren als je ze uitnodigt voor een interview ofzo ‘kus’ naar je sturen. Dan krijg je een inkijkje in wat vrouwen zoal meemaken. In mijn krant stond trouwens dat het eten van bananen een privilege is voor mannen omdat mannen aan pijpen denken wanneer ze een vrouw een banaan zien eten; vrouwen zien er dan maar vanaf en hakken het ding in stukken voordat ze het in het geniep naar hun mond brengen. Wie bananen eten verwart met orale seks heeft van beide niets begrepen. Maar dat allemaal terzijde.

Ik (37) voel me dus oud. Zelfs in de klassieke concertzaal (ik verdien erg veel geld als redacteur klassieke muziek van de Volkskrant) ben ik inmiddels niet meer jong; er zijn nu ook mensen van 32. Maar sinds december voel ik me zo’n twee à drie avonden per week fris en fruitig. Ik val in als gitarist in mijn vaders band, The Amazing Stroopwafels (cultstatus sinds 1979; legendarisch in Rotterdam en omstreken; kwamen ze uit Amsterdam dan waren er al tien documentaires over ze gemaakt). Degene voor wie ik inval, Rien de Bruin, is 78 en tot in ieder geval de zomer uitgeschakeld. Mijn vader (Wim Kerkhof: de frontman, zanger, toetsenist, contrabassist, liedjesschrijver, de baas) is met 71 de jongste. En nu ben ik daar om de gemiddelde leeftijd omlaag te halen.

Het is enig. Het ene moment speel je voor 1200 mensen in het Circustheater in Scheveningen, de volgende dag sta je in een non-descript zaaltje aan de A12 op te treden voor de ondernemersvereniging van Pijnacker-Nootdorp. Mijn vader neemt namelijk alles aan: met meer dan 7500 optredens in 45 jaar is er geen nog actieve band in Nederland die vaker optrad. Ik heb eens uitgerekend dat mijn vader 412,5 uur van zijn leven Oude Maasweg moet hebben gespeeld, meer dan zeventien dagen non-stop.

Ik wil niet opscheppen, maar ik ben ook al gerecenseerd. Door de IJsselbode, de lokale krant van Montfoort. Ik zong, volgens het gezaghebbende medium, ‘mooie harmonieën’.

Laatst trad ik op voor de oma (90 geworden) van DJ Afrojack. De familie-Afrojack bleek er een van kenners van het ontzagwekkende Amazing Stroopwafels-oeuvre, want ze vroegen nummers aan die mijn vader al jaren niet had gespeeld en ze zongen alles mee. En wie voorzag het geheel van jeugdig elan? Ik!

Merlijn Kerkhof
schrijver, criticus

Elke avond mag mijn oma kiezen. Ze eet apart van de groep met een echt mes en een echte vork, of ze schuift met plastic bestek aan bij de anderen. Na een reeks gewelddadige incidenten met medebewoners konden de verzorgers niet anders. De kinderen van de slachtoffers hadden het in een brief namens hun ouders geëist.

Ik heb de brief gezien, hij was zonder ironie ondertekend met ‘De Slachtoffers’. Het personeel had nog voorgesteld om iedereen met plastic bestek te laten eten, maar daar wilde de Stichting voor Slachtoffers van Mevrouw Hogeling niet aan. Omdat er één bewoner was met een agressieprobleem, moest de rest zich aanpassen? Geen sprake van. 

Bij de brief zaten foto’s van de verwondingen die ze zou hebben aangericht. Forse blauwe plekken op armen, benen, bij één man zelfs net onder het oog. Maar wat zegt dat op die leeftijd? Hun huid is zo dun geworden dat je het bloed door hun aderen ziet stromen. Als ze hoesten kan hun aorta knappen. Die dingen gebeuren. 

Voor mijn oma maakt het allemaal weinig uit. Ze maakt elke dag de keuze alsof ze die voor het eerst maakt. De verzorgers zijn er handig mee, ze weten het zo te spelen dat het dilemma een extra service lijkt. Wilt u de jus erop of ernaast? Wilt u straks chocoladevla, vanillevla of door elkaar? Wilt u met de groep eten met het groene bestek of liever even lekker alleen met het zilveren bestek? Meestal eet ze met zilver. 

Vandaag kan het niet op, ze eet met zilver én met de groep. Ik fungeer als een soort blauwhelm tussen haar en de huisgenoten. We eten draadjesvlees met doperwtjes, krieltjes en appelmoes. ‘Goor’, zegt ze terwijl ze op hoog tempo het vlees naar binnen schuift. Als het vlees bijna op is, begint ze te schreeuwen: ‘Mevrouw, ik moet dit niet. Het lijkt wel stront! Gadverdamme! Neeee, ik wil dit niet! Haal het bij me weg! Heeeeelp!’ 

Het gebeurt vaker, haar kinderen schamen zich ervoor. Ik niet, ik ben altijd trots geweest op mijn lompe oma. Mijn beschermde leventje in een klein dorp had weinig ruigs, maar mijn vader, haar zoon, komt tenminste uit een echt arbeidersnest. Waar je met z’n allen uit één pan at en waar de kinderen én de vader werden geslagen door moeder. Haar gescheld, haar handel in konijnenbont – de kelder onder het huis stond vol met veel te kleine hokken – de wietplantages op zolder, de burenruzies, de veroordelingen voor winkeldiefstal: het is ook een beetje míj́n afkomst. Het geeft me karakter, terwijl ik er niet voor heb hoeven lijden.

Als je haar gejengel geen aandacht geeft, stopt ze vanzelf weer en eet ze haar bord leeg. Ik pak mijn telefoon en maak een selfie met haar. Ze lacht als een puber die op de schoolfoto moet. ‘Flikker toch op met dat ding.’ Ik maak er een instagramstory van: ‘Wij tegen de rest! #mattiesforlife #nietaltelangmeerdus’. 

Ik proef dat het bejaardenvoedsel niet veel slechter is dan de magnetronmaaltijden die ik zelf vaak eet, en zie dat een van de vrouwen aan tafel me strak aankijkt. Ze trilt. Misschien is ze boos, heeft ze het koud, zit haar luier vol of trilt ze altijd.

– ‘Ik zie het wel, jongen.’

– ‘Wat ziet u wel, mevrouw?’ 

– ‘Jij bent er eentje, ik zie het wel.’ 

– ‘Ja, ik ben er eentje’, zeg ik vrolijk.

– ‘Een rat ben je.’

– ‘Nou, nou, dat hoeft ook weer niet mevrouw.’ 

– ‘Jij bent een jood! Een jood ben je.’ 

Nog voor ik kan reageren voel ik een klodder lauwwarme drab op mijn nek landen. Mijn oma begint te lachen. ’Sorry jongen. Ach sorry, kom hier.’ Met een vies servetje smeert ze de appelmoes uit over mijn nek. Ze stopt haar halfslachtige schoonmaakklus als de nazipensionado weer begint te praten: 

– ‘Wat doe jij hier, jij hoort hier niet! Jood!’ 

– ‘Ze hadden jou moeten vergassen, kankerwijf’, snauwt mijn oma. Dat is het aardige van haar dementie, ze leeft heerlijk in het moment. Bij vlagen kan ze behoorlijk ad rem uit de hoek komen.

Ik probeer de boel te sussen. ‘Dames, dames, ik ben helemaal niet joods en er gaat hier dus ook helemaal niemand worden vergast, oké?’ 

De vrouw lijkt gerustgesteld en eet verder. 

– ‘Nou, dát was weer gezellig, of niet? Mevrouw Hogeling, wat hadden we nou afgesproken?’, zegt een vrouw van achterin de 50 die met botox lijkt te willen voorkomen hier zelf ooit te moeten wonen.

– ‘Wat krijgen we nou?’, zeg ik. ‘Zij maakt mij uit voor vuile rat en vuile jood, en dan hebben wij het gedaan?’ 

– ‘Meneer Hogeling, er wordt hier wel meer gezegd, maar er is er maar eentje die met eten loopt te smijten.’

Ik heb wel eens gehoord dat je iemand het beste kunt overtuigen door gewoon je mond te houden. Bij mij werkt het in elk geval. ‘Maar u heeft gelijk, sorry’, zeg ik. ‘Oma, we gaan niet meer met dingen gooien, goed?’ Mijn oma zet het kinderstemmetje op dat haar kinderen zo haten. Niemand weet waarom ze het doet, maar het is erg manipulatief. ‘Oké meneertje koekepeertje.’ Ze kijkt even naar het slagveld op haar bord, alweer vergeten dat ze het zelf heeft aangericht. 

– ‘Wie ben jij?’, vraagt ze, nog steeds op het kindertoontje.

– ‘Ik ben Thomas’, zeg ik. ‘De zoon van Joop!’ 

Ze kijkt me glazig aan, dan lacht ze. ‘Ach, wat gezellig. Ik heb thuis ook een Ongelovige Thomas en een Joop de Doop. Maar die zijn nog maar klein.’

Je kunt veel van haar zeggen, maar niet dat ze niet bijbelvast is. 

Thomas Hogeling

Archief