Als ik had geweten wat ik eraan over zou houden, was ik vorig jaar nooit naar de Kousbroeklezing van Ionica Smeets gegaan. ‘Cijfers, letters en regels’, heette die. Ze vertelde er, in de geest van Rudy Kousbroek, over wiskunde. Dat deed ze goed, zeker als de doelstelling van de Stichting Kousbroeklezing is dat mensen af en toe denken: ‘Leefde Rudy Kousbroek nog maar! Die kon over iets schrijven dat je niet kende of niet begreep, zonder dat je het gevoel had toegesproken te worden als een kleuter! Zodra dit voorbij is begin ik van voor af aan in de Anathema’s 1 t/m 9!’ Dit dacht ik namelijk wel (maar misschien ben ik door de nasleep verbitterd geraakt) terwijl ik vanaf het balkon van de Rode Hoed toekeek hoe ze de in de zaal verzamelde vijftigplussers de stelling van Pythagoras uitlegde.
Toen iedereen zijn a- b en c-kwadraten weer op een rij had vervolgde ze: ‘Het volgen van regels kan zorgen voor een hele reeks nieuwe ideeën, juist omdat het aantal mogelijke denkrichtingen is ingeperkt doordat er een duidelijk kader is waarbinnen je kunt nadenken.’ Er ging een siddering door me heen. Inderdaad, het leek me heerlijk om mezelf eens lekker te beperken. Of beter nog: met harde hand beperkt te worden. Ionica’s lofzang op de bureaucraat maakte iets vreselijks in mij wakker: een sadomasochistische, in een reageerbuis opgekweekte liefdesbaby van Rain Man en Adolf Eichmann. ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister,’ lispelde ik robotisch. ‘Und das Gesetz nur kann uns die Freiheit geben.’
Vol verlangen, in de geest reeds onderworpen, luisterde ik hoe Ionica wat voorbeelden van regels gaf. ‘Keten me,’ smeekte ik. Dat deed ze. Ze had het simpele zinnetje ‘De kat ligt in de zon’ aan de hand van door en voor haarzelf verzonnen regels verbouwd. ‘Meervoud: De katten liggen in de zonnen. Ontkenning (1): Er ligt geen kat in de zon. Ontkenning (2): De kat ligt niet in de zon.’ Ook had ze zogeheten lipogrammen gemaakt, door het weghalen van één van de klinkers: ‘Lipogram (in A): De poes ligt in de zon. Lipogram (in E): Kat ligt in zon. Lipogram (in I): De kat rust onder de zonnestralen. Lipogram (in O): De kat ligt in het warme licht. Lipogram (in U): De kat ligt in de zon.’
Dit moet ik beter kunnen, dacht ik nog – het meestvoorkomende begin van een reeks dwanggedachten. Ik schrap zoveel klinkers als ik kan. Mijn onschuldige poging indruk te maken op Ionica (‘Bal lava bakt kat’) eindigde ermee dat ik wekenlang alleen nog a-klanken las, hoorde en dacht. Man, man, man. Paljas. Snackbar. Maarschalk. Maak massagraf van haram Bataclan. Allah Akbar. Kalfstartaar. Das Mag, Kafka. Anna slaapt graag naakt. Haar aars was als praalvaas van haar slaapplaats. Haar stand was laag, maar haar ass had class, al vanaf dat Anna twaalf jaar was. Mark zat Anna na als was Anna cash waard. Anna maakt van Mark haar schandknaap, haar zaadslaaf, haar batsapparaat. Aan dat ambacht had Mark dagtaak: had Anna darmkramp, bracht Mark haar hars van vlasplant. Had Anna last van astma-aanval, dan bracht Mark haar blaasbalg. Had Anna kaakklacht, tand waar gat zat, dan had Mark tang klaar. Zat angst Anna dwars, dan bracht Mark haar wat van Gall&Gall. Als halfslaap Anna aanraakt, staat Mark naast haar. Anna las aan Marks paalstand dat Mark paardaad na paardaad van plan was. Anna dacht: ‘Balhaar? Zaadpap? Laat dat!’ Maar Anna, lam van Marks dwang, wars van daadkracht, laat Mark gang gaan. Al walmt Anna’s schaamhaar als napalm, als kaas van Frans rasschaap, Marks lans tast alras langs wand van Anna’s baarschacht, nat als Panamakanaal. Mark ramt, stampt, maakt kabaal als Yamaha. Mark dacht na slag acht dat dat al lang zat was, dat Anna langzaamaan klaarkwam. Was dat maar waar! Als Mark dan zaad laat gaan (Mark gaat af als handgranaat), slaat Anna Mark van matras af. Baf! ‘Slap!’ raast Anna. Marks kwak landt naast haar. Smaakt dat? Gats! Ananassap was dan Marks drank, Marks zaad smaakt schraal als asbak. Anna walgt daarvan.
Toen ik de a zo’n beetje had afgewerkt hield deze verkwisting van werkgeheugen als vanzelf op. Dat wil zeggen, tot een paar weken de nieuwe roman van Herman Koch verscheen, met de uitzonderlijk mono-vocale titel De Greppel. Een titel die je nu tegenkomt, op posters door de hele stad. Herman Koch, en daaronder strakke, zwart-gouden letters ‘De Greppel’. Z’n negende werk. Het heeft me snel een wrede les geleerd: je hebt echt heel erg veel meer termen met slechts een e. Meeeters, persweeen, denkhengsten: de hele bende. Ergens lees je ‘De Greppel’ en meteen zeg je ‘hekwerk’, je denkt ‘klezmerbekkenspel’. De Greppel heeft je beet, heeft je hersenen bezet en vernedert je steeds weer. Je werpt tegen: ‘Het bekt geneens lekker, De Greppel’. Je smeekt: ‘Heer, help me. Bescherm me.’ Red de Hemelheerser je? Nee. Er rest je slechts een weg : het beest te recenseren.
We geven snel een excerpt: je hebt een vent, en deze vent denkt: m’n wederhelft heeft seks met een tweede. Er speelt meer: een werknemer neemt z’n leven. En de vent z’n Eltern wensen een zelfgeselecteerd levensend, en snel een beetje. Deze week? Het werd de vent (en de lezer) een beetje veel. De vent negeert het en de vent denkt steeds slechts: M’n wederhelft! Seks! Met een tweede! Best vervelend, best wel sleets, denk je de eerste helft. De tweede helft denk je: mens! Get checked! Echter, je leest verder. Het leest best wel lekker, lekker schertsend. De vent pest benepen mensen en zedenprekers. Lekker. Een betere wereld wensen? He-he-he, we weten wel beter. Weg ermee! De vent z’n stresslevels vermeerderen steeds, en de vent bekent tegen een persmedewerkerster een keer een ME’er met een tegel te hebben gemept. Sedert deze mep heeft de ME’er een zeer beperkend werveldefect. Echt? Nee: de lezer werd genept! Even leek de vent het zelf te bedenken, hetzelfde z’n wederhelft d’r seksleven. Het end heeft de penner dezes echt heel erg slecht begrepen. Erg? Meh. Twee keer twee sterren.
DM