Als je een ongelooflijke hekel aan sport hebt, dan kun je daar natuurlijk gewoon voor uitkomen. Je kunt de Champions League-finale luid zuchtend afzetten en zo’n heerlijk Zweeds kwaliteitsdrama van Ingmar Bergman in je dvd-speler stoppen. Of als het gejuich van de buren in hun feesttent je teveel wordt, dan draai je de volumeknop van je B&O net wat hoger, zodat ze overstemd worden door een lekker stukkie Mahler – koper, het liefst veel koper. Bij de Volkskrant hebben ze ook een grondige hekel aan sport, en als je kijkt naar de oplossing die ze hebben gevonden, dan zit het blijkbaar erg diep. De Volkskrant heeft de Utrechtse stadsdichter Ingmar Heytze ingezet als sportcolumnist. Een grotere middelvinger kun je haast niet opsteken. On another note, zou Heytze vernoemd zijn naar die Zweedse cineast, of naar het IKEA-bed waarin hij te vroeg ter wereld kwam?
Maargoed, een middelvinger dus. Want om welke andere reden zet je iemand op de sportpagina, die met zijn kromme ruggetje altijd als laatste gekozen werd met gym? Mij ga je niet vertellen dat Ingmar tijdens het potje voetbal in de pauze ooit een andere rol heeft gekregen dan die van doelpaal. Ingmar zelf gaat je dat trouwens ook niet vertellen, want in zijn columns schrijft hij zijn verloren jeugd nog maar eens van zich af: ‘Maar welke arena ik tot nu toe ook betrad, ik maak er al sinds het prille begin zo goed als niets klaar. Een bevriende aannemer, met wie ik voetbalde toen we een jaar of acht waren, mag graag memoreren dat ik vooral goed was in de bal recht omhoog schoppen, om daarna zonder succes te gaan staan kijken waar hij gebleven was.’Ik zie het wel voor me. De jonge Heytze, toen al met die vaalbleke huid, dat wat ongezonde gezicht alsof er al jaren geen zon meer op heeft geschenen. Zo’n jongen die de broodkorstjes niet weg krijgt en dat dagelijkse gevecht met zijn lunchpakket al competitie genoeg vindt. Daar staat hij dan, op het voetbalveld mijmerend over een nieuw puntdichtje terwijl een leren voetbal op een centimeter na zijn hoofd mist. Pas als iedereen begint te lachen heeft hij het door, of eigenlijk zelfs dan niet. Ingmar voelt dat er iets is, maar wat er is dat weet hij niet. Waarmee hij, toch nog dankzij de sport die hij uiteindelijk zo haat, een onderwerp heeft voor alweer een gedicht.
Als ik later groot word dan pak ik ze terug, dacht hij op zijn zolderkamer, tussen de boeken en zijn muizenkooitje. De jongens die hem na een sliding aan de okselharen omhoog trokken en tijdens het afdouchen hun goudgele straal lieten kletteren tegen de dunne beentjes van Heytze. Of hem met z’n allen stonden uit te lachen als hij weer eens voorover van de bok was geflikkerd.
En nu is het moment daar voor Ingmar om ze terug te pakken, en dat doet hij op de manier waarop hij ze het beste aankan, met de pen. Door de paar pagina’s in de Volkskrant die nog een beetje te doen zijn te verpesten met zijn columns. Gelukkig krijgt hij daarvoor alle kans, want sport, tja, dat is toch iets waarover je op de redactie maar beter niet kan beginnen bij de koffieautomaat. Een stevige okkernoot van Pieter Broertjes kun je krijgen.
Ergens had ik er ook wel bij willen zijn, die redactievergadering waarop besloten werd een sportcolumn aan Ingmar Heytze toe te wijzen.
Hoofdredacteur Pieter Broertjes: ‘We hebben een nieuwe sportcolumnist nodig.’
Onderknuppel van de sportredactie: ‘Ja, laten we een oud international vragen, iemand die alle sporters bij hun voornaam kent. Of wat denk je van Foppe de Haan?’
Pieter Broertjes: ‘Nee, ik heb een veel beter idee, we vragen die Utrechtse stadsdichter. De auteur van meesterwerken als Aan de bruid, Het ging over rozen en Elders in de Wereld. Prachtwerkjes, wat zeg ik, juweeltjes. Ja, we vragen Ingmar Heytze!’
Onderknuppel van de sportredactie: ‘Huh, maar waarom dan?’
Pieter Broertjes: ‘Omdat wij de Volkskrant zijn. En wij haten sport.’
Als ik de naam ‘Ingmar Heytze’ tegenkom, dan moet ik altijd even terugdenken aan een ontmoeting die ik had met Tommy Wieringa. Het zal ergens in 2000 zijn geweest en Tommy had in de Volkskrant – waar anders – een dubbelinterview gegeven met de Utrechtse stadspoëet. Een week later las Tommy met de redactie van Propria Cures voor op sociëteit Lanx in Amsterdam, waar ik in die tijd lid was. Na afloop van zijn optreden dronk hij een biertje aan de bar. Ik was toch wat teleurgesteld in deze man, die als één van de eersten vroegtijdige kaalheid sexy wist te maken. Voor Propria Cures schrijven, met een redactie die in die jaren de gewoonte had Ingmar compleet af te drogen, maar ondertussen wel een interviewtje met hem meesnaaien. Ik stapte op Tommy af en vroeg om verantwoording. Wieringa keek mij eerst een tijdje aan, niet om naar woorden te zoeken, maar gewoon omdat Tommy dat doet. Mensen een tijdje aankijken en ondertussen lekker niks zeggen. Toen, na wat misschien wel een halve minuut was, antwoordde hij: ‘Ach ja, Ingmar. Ingmar die drinkt kruidenthee.’ Wieringa keek me nog een tijdje aan en nam toen een slok van zijn bier. Ingmar die drinkt dus kruidenthee. Ja, daarmee was alles wel zo’n beetje gezegd. Of nee, daar had alles mee gezegd moeten zijn. Maar het werd nog erger. Ingmar drinkt niet alleen meer kruidenthee, inmiddels schrijft hij ook nog eens een wekelijkse sportcolum. Columns die met elkaar gemeen hebben dat Heytze geen moeite doet te verbergen dat hij net zoveel van sport weet als een feministe zonder kabelaansluiting. En het daarom maar over zichzelf laat gaan – zijn favoriete onderwerp. Over de miljoenentransfer van Cristiano Ronaldo: ‘Toch geloof ik dat spelers wel te koop zijn, maar de chemie tussen die spelers, het ongrijpbare element dat een team onderscheidt van een verzameling spelers, niet. Dat komt vermoedelijk doordat ik geen verstand van geld heb. Er gaan dagen voorbij dat ik mijzelf niet terugverdien.’ Het is een omhaal waar zelfs Ronaldo met verbazing naar zou kijken.
En jezelf in een column over Valentino Rossi al in de eerste alinea een hoofdrol geven, het lijkt onmogelijk. Maar dat is het niet, niet voor Ingmar Heytze. Hij doet het gewoon: ´Iedere gewone sterveling heeft recht op één ridicule claim to fame. De mijne is dat ik jarig ben op 16 februari en daarmee dezelfde geboortedag heb als Valentino Rossi, die dit weekend zijn 100ste Grand Prix won op de TT in Assen.´
Hoe lang dat ding er al in staat, ik zou het niet weten. Eigenlijk ontdekte ik het ook meer bij toeval. Dat ging zo: wat gedachteloos bladerde ik door de Volkskrant, met een zomerzonnetje op het hoofd. Tot ik halverwege een beetje in de war raakte, wat was er tijdens mijn maanden in het buitenland gebeurd met deze krant? Van een verslag over een zinderende wedstrijd in het vrouwentennis belandde ik zomaar in een bespiegeling over het Holland Festival. De Nederlandse Opera tegen Les Ballets Russes: 1-0, na een zinderende strafschop van de één of andere nicht in een maillot. Ik bladerde de bijlage nog eens door, en zag toen de naam Heytze op de sportpagina staan. Een wat opmerkelijke vermenging van sport en kunst – Kunst! En na het nog eens rustig bestudeerd te hebben werd mij duidelijk hoe het zat. De sportbijlage liep al na krap anderhalve pagina over in de kunstbijlage, en om de afkeer van sport nog wat kracht bij te zetten was Ingmar Heytze er bijgehaald. De enige sportjournalist van Nederland die het voor elkaar krijgt een column over de rentree van Raymond Sluiter uiteindelijk over Ingmar Heytze te laten gaan. Je moet wel heel goed je best doen om in een stuk van nog geen 500 woorden over Sluiter 18 keer het woord ‘ik’ te gebruiken, en ook nog eens af te sluiten met een hartverscheurde jankpartij over je eigen doffe ellende: ‘Binnen drie minuten voert mijn totale gebrek aan doorzettingsvermogen een verbeten gevecht met mijn astmatisch piepende gebrek aan conditie en mijn protesterende gewrichten. Ten slotte wint de zwaartekracht. Mijn sportcarrière zou kunnen worden samengevat als een verzameling steeds slechter gelukte comebacks. Ik weet alleen niet waarnaar’.
Ik zou het antwoord ook niet weten. Tommy?
JS