Ik was op bezoek bij mijn vriend de kunstenaar. Hij kon in deze tijden wel wat steun gebruiken. Wat geld ook trouwens. En wat te eten. Toen hij de deur van zijn zolderetage voor me opende vermoedde ik meteen dat de magere stakker de afgelopen tijd maar een ding moest hebben gehad om op te kauwen: zijn pamfletten tegen de bezuinigingen.
Op de zolder rook het alsof er ergens onder de stapels papier een middelgroot zoogdier lag te ontbinden. Gelukkig, iets te eten had hij dus toch nog wel. De gesloten gordijnen voor het kleine raampje waren met ducttape aan elkaar geplakt, maar zelfs in het halfdonker was te zien dat de kunstenaar niet meer had schoongemaakt sinds het kabinet zijn handen had geamputeerd. Want zo voelde hij dat. Niet zo letterlijk natuurlijk (voor de tv lag ook gewoon nog zijn rukmatrasje) maar toch. Verstrooid en wat ongemakkelijk veegde hij een bergje tissueproppen van de bank om me een zitplaats aan te bieden. Zelf liet hij zich neervallen op een stapel kranten waar zo te zien de kortingsbonnen al uit waren geknipt.
Het was alweer enige tijd geleden dat de kunstenaar zijn laatste pamflet had gepubliceerd: een ingenieus stukje semi-fictie waarin hij huisdiernaaister Tinkebell een fijnzinnig miniatuurtasje liet maken van het voorvel van staatssecretaris Zijlstra. Gedemonstreerd had de kunstenaar ook al maanden niet meer. Bij de laatste actie die hij op poten had gezet was naar zijn zeggen slechts een handjevol randartistieke droeftoeters komen opdraven.
‘Ik ben zo moe’, zuchtte hij terwijl hij me meelijwekkend aanstaarde. Ik knikte en keek naar het gelige nest in de hoek van de kamer dat eruit zag alsof hij er net was uitgekropen na een lang, koortsig ziekbed. Deze woning had sfeervollere tijden gekend, dacht ik.
In zijn Rietvelddagen had de kunstenaar hier beruchte avonden gehouden waarop bevlogen clubs met jonge honden samenkwamen om hun vers overgeschreven aanvullende beurs op te snuiven. Er werd gedanst, gevreeën, gespetterd met ecoline en er werden plannen gesmeed voor goed gespekte gesamtkunst. De purschuim-orgie waaruit twee gemeenschappelijke Rietveldbaby’s (genaamd Dapper en Kolder) voortkwamen werd zo legendarisch dat de registratie ervan nog steeds een YouTube-hit is. De kunstenaar, in die tijd een prima gastheer en uiterst charmant bovendien, wist zich de aanvoerder van deze incrowd, waar je toch eigenlijk pas echt bij hoorde als het ene of het andere overheidsfonds je kladderwerk ook mooi vond.
Het was in deze bloeiperiode dat mijn vriend de kunstenaar de inspiratie vond voor zijn succesvolste werk. Van een smak subsidiegeld liet hij een minubusje met kleine Indiase straatkinderen vullen, vloog ze hierheen en tijdens een spectaculaire performance zette hij de kindertjes, het vuil van sloppen nog aan hun lijfjes, stuk voor stuk op schoot bij de kunstminnende bourgeois-zwijnen uit het publiek. Hij werd voor de rechter gesleept door de kinderbescherming, alle media pikten het op. ‘Een onverschrokken en genadeloos confronterende tijdskritiek’, noemde de Volkskrant het, en zo verdiende hij de fondsen om ruim een jaar te werken aan zijn volgende project, T-steak Tower, een wolkenkrabber van vlees (voornamelijk Kobe beef), midden op het Museumplein, die Oud-Zuid ruim een week naar slachthuis deed stinken.
De kunstenaar mocht op tv over zijn stukken komen praten met een lyrische Joost Zwagerman en hij kocht een paar schoenen en een overhemd van een Japanse ontwerper waarmee hij eruit zag alsof hij uit Blend Magazine getrokken was. Ik vond hem er nu, zo ingezakt op zijn hoopje kranten eigenlijk aardiger uitzien en besloot hem een hart onder de riem te steken.
‘Ik vind je eruit zien als een echte kunstenaar’, zei ik. Hij haalde zijn schouders op, krabbelde aan zijn baard, viste er een beestje uit en zei: ‘Kan ik misschien wat geld van je lenen?’ Toen ik mijn portemonnee trok om hem een tientje toe te stoppen begon hij te snikken. ‘De dokter zegt dat ik een licht vitale depressie heb. Ik! Een depressie! Kun je dat geloven?’
Op zijn bureau, zag ik, lag een stapel dvd-boxen (alles leek opgestapeld in het huis van de kunstenaar), Gossip Girl seizoen 1 t/m 7.
‘Research’, zei hij, terwijl hij zijn neus snoot en met zijn hand naar het bureau wuifde.
Ik knikte weer. Ik kon die dokter eigenlijk best geloven, hij leek me een patente vent. Het was er nu echter meer het moment naar om met zelfhulpwijsheid te komen. Iets opbouwends.
‘Wat jij nodig hebt is misschien een beetje dynamiek, wat actie ofzo. Moet je niet gewoon eens wat commerciële klussen doen?’ De kunstenaar keek me aan alsof ik voor zijn neus een zeehondje doodknuppelde.
‘Jij denkt toch niet dat ik na alles zal capituleren om een slet van het systeem te worden!?’
Ik was even stil. Daar had hij misschien een punt. Al vroeg ik me af wie slechter af was, de slet van het systeem, of de slet van Joost Zwagerman. Het systeem had ons tenslotte Coca-Cola gebracht, en Kerstmis en Moederdag. Van de twee had het systeem bovendien ongetwijfeld een minder kazige lul.
Toen ik bleef zwijgen stond de kunstenaar resoluut op van zijn krantenstapel, alsof mijn potsierlijke voorstel hem nieuwe inspiratie had gegeven.
‘Dank je!’, riep hij, klapte in zijn handen en haastte zich naar zijn computer.
‘Heb je een idee voor een werk?’ vroeg ik hoopvol.
‘Een nieuw pamflet!’ Hij was al aan het typen. ‘Een pamflet, ja. En actie ook. Ja! Een demonstratie.’ Hij ramde nu op zijn toetsenbord alsof hij een vlooiencircus aan het uitmoorden was en ik begreep dat het tijd werd om te gaan. Ik stapte tussen de stapels door, klopte de kunstenaar op zijn benige schouder en vertrok. Nadat ik de deur achter me sloot voelde ik even iets dat misschien nog het meest leek op rouw, en bedroefd liet ik de hoop varen dat hij iets nuttigs met mijn tientje zou doen.