U zult, in dit blad of elders, vast wel eens geringschattende opmerkingen zijn tegengekomen over het weblog − het ‘digitale literaire tijdschrift’, als u Co Woudsma zou volgen, maar laten we dat maar niet doen − Tzum. Toch heeft die website best een rol te vervullen. Hoewel alles wat AS over collega’s schrijft waar is, is de volledig aan roddel gewijde rubriek die MM ooit in PC op wilde zetten vooralsnog niet van de grond gekomen. Webmaster Coen Peppelenbos en z’n rakkers duiken nu en dan in de ruimte die wij daarmee laten liggen. Meestal slechts als verzamelaars van informatie die elders al verkrijgbaar is, maar chroniqueur is ook een eerbaar beroep. Toch lijken ze bij Tzum nog niet volledig van hun lotsbestemming op de hoogte. Vaak krijgt de bij elkaar gesprokkelde achterklap geen lucht door de benauwende drukte van zelfs in hun 80 woorden al ruimte verspillende columns, door lelijke schrijversportretten, of doordat Coen het nodig vindt te voorspellen dat PC 2020 niet haalt. (Kiekeboe, Peppelenbos, we zijn er nog.) Onverwacht hoogtepunt in deze roddelverstikkende rommel zijn de sublieme kalverrecensies van Erik-Jan Hummels.

Een van de meest gehoorde kritieken op van inzicht verstoken literatuurbesprekingen is dat ze lezen als het boekverslag van een middelbare scholier. Meestal wordt daarmee bedoeld dat een recensent in zijn bespreking kort het plot van een boek opsomt, iets zegt over de houding van een of twee personages, en daarna met wat weinig specifieke kwalificaties een oordeel geeft. Erik-Jan Hummels beheerst het genre, waarschijnlijk dankzij zijn werkzaamheden als docent, op een veel vollediger en diepzinniger manier. Hummels schrijft niet als scholier omdat hij niet anders kan; hij heeft het boekverslag tot een kunstvorm verheven en schrijft havistenproza zoals geen havist het zou kunnen schrijven. Erik-Jan Hummels zou schrijfcursussen moeten geven aan pedofielen die zich online als onzekere tieners voor willen doen.

Dat hij niks nuttigs te melden heeft – de voornaamste inhoudelijke eis die aan het boekverslag als genre wordt gesteld – laat Hummels merken in iedere tekst die hij schrijft. Zo noteert hij, over een man die ‘wel kan janken’ als hij van de oogarts over zijn defecte traanbuizen hoort in Tex de Wits Ik heb een slimme droger, dat ‘het natuurlijk best grappig is dat het figuurlijke “Daar kan ik wel om janken” door de laatste zin letterlijk wordt begrepen’. Stilistisch onderscheidt Hummels zich vooral door overal waar dat mogelijk is te kiezen voor verkeerde voegwoorden. Ter illustratie de conclusie van hetzelfde stuk over Tex de Wit: ‘Ook thematisch zijn de verhaaltjes bij elkaar gezet, zodat dit boek je een paar uurtjes kan laten glimlachen.’ Oefenen thematische indelingen op de een of andere manier een sterke invloed uit op Hummels’ leestempo? Had hij deze bundel beduidend sneller of trager uitgelezen als de verhalen op alfabetische volgorde van hun titel hadden gestaan? Heeft Erik-Jan Hummels Ik heb een slimme droger überhaupt niet gelezen, maar wel twee uur zitten grijnzen omdat hij de inhoudsopgave zo guitig vond?

Afgelopen december bleek al deze onbenulligheid slechts een opwarmoefening voor Hummels’ recensie van Sylvia Plaths De glazen stolp. De inhoud van dat stuk kan kort worden samengevat: Erik-Jan Hummels begrijpt Sylvia Plath niet. De vorm kan alleen als een artistieke keuze worden besproken. Hummels sproeit als aanwijzingen voor zijn redeneertrant bedoelde voegwoorden als ‘echter’ en ‘vervolgens’ op volslagen onnodige plekken door zijn tekst als een sprinkler in een lek scheepsruim. Minder gul, maar des te exacter in achterlijkheid is het gebruik van de eerste persoon enkelvoud, precies op de plekken waar een volwassen recensent hem juist níet zou gebruiken. Als voorbeeld van Hummels bijzonder precieze puberstupiditeit is vooral de volgende zin uit zijn recensie van De glazen stolp onovertroffen. Omdat ik eerlijk gezegd ook weer niet wil hebben dat u bij het diagonaal lezen van deze tekst zou kunnen denken dat ik hem heb geschreven gaat hij in quarantaine tussen twee witregels:

‘Ze gaat praten met psychologen en krijgt van psychiaters elektroshocks, vooral die shocks krijg je als lezer goed mee.’

Zoals u ondertussen wel verwachtte geeft Erik-Jan bij dit statement geen enkele onderbouwing of uitleg. Waarom krijgt de lezer die elektroshocks ‘goed mee’? Zijn ze naturalistisch tot in detail beschreven? Gebruikt Plath overtuigende metaforen om een onbekende sensatie herkenbaar te maken? Zit er een buzzer in het boek die bij het omslaan van elke bladzijde waarop zo’n stroomstoot voorkomt direct 230 Volt door je lichaam jaagt?

Ook in deze zin is het echter niet de inhoud, maar de puberale stijl die met een weergaloze subtiliteit de hele alinea naar clearasil en energiedrank doet ruiken. Die komma. Hij klopt precies. Iedere andere manier om deze zin op te schrijven had volwassener geklonken; professioneler. Er had een punt kunnen staan. Erik-Jan had ‘en’ achter de komma kunnen schrijven. Hij koos voor de enige optie die hem niet vijftienjariger kon doen lijken.

Het is 2020, en Coen Peppelenbos kan voorspellen wat hij wil, Propria Cures is er nog. Wel, dat geef ik toe, zonder behoorlijk de laatste roddels voor u bij te houden. Om te lezen wat Johan Fretz zoal zegt over Angela de Jong kunt u beter bij Tzum zijn dan bij ons. Als u geïnteresseerd bent in zwaar gestileerde recensies, ogenschijnlijk geschreven door scholieren die hun eerste onzekere stappen zetten in het literaire veld, ook.

BN

Archief