Boeng Kak. Zo heet het meer waarop ik uitkijk, door het raam en de kieren in de houten vloer. Alleen onder het bed en in de hoeken zijn de planken nog bedekt met wat strepen opkrullend linoleum. Guesthouse No. 10 mag er dan uitzien alsof de hele boel iedere moment in het Boeng Kak-meer kan donderen, ze bieden hun klanten wel een full service-pakket aan. Nog geen minuut nadat ik mijn kamer heb betrokken, het kussensloop vervangen en een vochtig doekje over de bedrand heb gehaald, wordt er op mijn deur geklopt. Het is de receptionist met wie ik eerder de prijs van drie dollar per nacht overeen ben gekomen. Inclusief schone handdoek. Hij vraagt me of ik hasj nodig heb, of pillen. Of dat hij vanavond soms ‘boom boom’ voor mij moet regelen. Ik bedank, maar informeer wel of het nog steeds mogelijk is met een AK47 op een geit te schieten, zoals ik eerder van een medereiziger hoorde. ‘Geen probleem, je kunt je morgen om negen uur melden bij de shooting range’, zegt de receptionist. ‘Of had je liever een handgranaat gegooid?’
Het is tien uur ’s ochtends. Welkom in Phnom Pen.
Omdat je altijd laag moet inzetten, zodat later alles meevalt, bestel ik een ontbijt in het restaurant van Guesthouse No. 10. Oploskoffie met gefrituurd ei op toast. En een banaantje erbij.
Op de bank naast mij hangen wat Cambodjanen, aan de pooltafel staan jongens uit Nigeria. Gouden kettingen, gouden tanden, blonde vriendinnen. De komende dagen zal ik ze nog veel tegenkomen in de lobby bij de computers, waar ze van vroeg in de ochtend tot laat in de avond hun mails over Viagra en Rolex-horloges versturen.
De Cambodjanen staren wat naar het televisiescherm. Ik weet niet of het kan, maar het zou me niks verbazen dat ze eigenlijk slapen met hun ogen open. Het lijkt in ieder geval niet of het tot ze doordringt wat er op het scherm gebeurt, ze staren zoals mensen dat hier zo goed kunnen. Hangen en staren.
Het is een reportage over het proces tegen Kaing Guek Eav waarnaar ze hangen en staren. Rode Khmer-kopstuk, directeur van strafkamp Tuol Sleng en bekeerd christen. Duch voor vrienden. Tegenover het Cambodja-tribunaal heeft hij toegegeven onder het Rode Khmer-bewind van Pol Pot opdracht te hebben gegeven voor het martelen en executeren van duizenden mannen, vrouwen en kinderen. Spijt zou hij nu hebben van zijn daden. En verdriet. Hij martelde maar twee mensen zelf en heeft nooit iemand geëxecuteerd, verklaarde Duch. Waarmee meteen is aangetoond dat hij ook echt van het christelijke soort is.
De mannen om mij heen kan het weinig boeien, dit Law & Order vanuit één camerastandpunt. De echte kopstukken lopen nog vrij rond zullen ze je vertellen, als je er naar vraagt tenminste. Iedereen die er toe doet heeft vuile handen, de president, de oligarchen. Dit is een toneelstukje omdat toch iemand de schuld moet krijgen, vooral op initiatief van het buitenland. ‘Waar waren jullie dertig jaar geleden?’ vroeg een jongen in Siem Riep me eens.
Na vijf minuten rechtszaak die trager verloopt dan een aflevering van Keyzer & De Boer, heeft ook de receptionist er genoeg van en hij zet een muziekzender op. Karaoke natuurlijk. Met een heel mooi meisje, Pech Nogwat heet ze. Wat ze zingt weet ik niet, maar het zal aanstekelijk zijn, want om me heen wordt door de Cambodjanen meegeneuried. Duch heeft duizenden mensen om zeep geholpen, in Cambodja wint niemand het van karaoke. Zelfs hij niet.
En hoewel die Pech een lekker moppie wegzingt, blijft het toch in mijn hoofd zitten. Duch. Tuol Sleng. Vijftienduizend doden. Zeven overlevenden.
Ik loop het guesthouse uit, door de lobby, langs de Nigerianen. Een tuk tuk stopt. ‘Tuol Sleng’ zeg ik, de bestuurder knikt.
Als ik Tuol Sleng binnenloop valt me op dat er een klimrek staat, midden op het plein. Een speeltoestel om gevangenen aan op te hangen voor hun laatste flikflak. Volgens mijn reisgids mag het oude schoolgebouw met codenaam S21 niet ontbreken bij een bezoek aan Phnom Pen. Het strafkamp eindigt in de top 10 net boven de culinaire wandeltocht en een museum met traditioneel aardewerk.
Ik kijk naar het klimrek, stel vast dat het er net zo uitziet als het klimrek in mijn reisgids en maak wat foto’s voor de mensen thuis. Dan schiet het woord ‘rookverbod’ door mijn hoofd. Ik vind dat ik iets met deze gedachte moet doen, omdat het soms te gemakkelijk is gedachten zomaar uit te bannen en sluit voor even mijn ogen. Zou het ongepast zijn, dat is de vraag, om hier te midden van al dat oorlogsleed een sigaret op te steken? Of heeft het juist iets sacraals – ik bedoel, de spanning wordt teveel want het raakt je echt en je steekt dus maar een sigaret op. Een ritueel om het allemaal net een stukje draaglijker te maken. Na een korte overdenking kies ik voor het compromis en neem een kauwgompje. Zo’n roze waarmee je weliswaar grote bellen kan blazen, maar die na twee minuten alle smaak verliest.
Het is natuurlijk allemaal goed bedoeld, dat Tual Sleng nu een museum is – ik zal de laatste zijn om op deze historische plek de kritische consument uit te hangen – maar het lijdt toch een beetje aan hetzelfde euvel als het Zuiderzeemuseum: het is verwarrend voor jou als bezoeker, dat je niet weet wat nou eigenlijk wel en niet bij de tentoonstelling hoort. De bedden, de martelwerktuigen, de hekken om het schoolplein. Alles staat er nog alsof het gisteren in gebruik was en morgen, na de jaarlijkse publieksopenstelling, de kampbeulen en meisjes van de administratie gewoon weer terugkomen om hun werk te doen. Over te gaan tot de orde van de dag, want zonder die orde is dit gewoon een schoolplein. Een plek waar kinderen spelen en de buren klagen over geluidsoverlast, zomaar ergens in een woonwijk in een stad. Over de martelwerktuigen ben ik zeker, ze nodigen tot weinig anders uit dan het platslaan van kinderhoofdjes en het verdrinken van mensen die niet luisteren willen.
Bij de toiletten twijfel ik, een rij bruingevlekte urinoirs gevangen in een damp van ammoniak. Is dit waar de gevangenen vroeger hun plas moesten doen, terwijl de kampbewaarders ze verboden met hun vrije hand de neus dicht te knijpen? Een olfactorisch martelwerktuig, waar de slachtoffers ingelokt werden met de smoes dat ze nog snel een kleine boodschap mochten doen. Of had de schoonmaakster er vandaag gewoon even geen zin in?
Het beschavingsniveau van een land kun je aflezen aan de kwaliteit van het sanitair, vertelde een hoogleraar antropologie mij ooit. Ik twijfel nog steeds of de man gelijk had, of aandelen.
Een week later. In Phnom Pen vier ik met mijn Cambodjaanse vrienden het Cambodjaanse Nieuwjaar – geloof ik. Te laat of te vroeg, er is iets met de datum en eigenlijk maakt het me ook allemaal niet zoveel uit. Er is Heinekenbier en dit is hoe dan ook een goede reden om te drinken. Het appartement met witlederen zithoek en reusachtig plasmascherm doet me denken aan American Psycho. Een overschot aan geld gecombineerd met een gebrek aan smaak, het resultaat is zelden saai. Op het plasmascherm komt een reportage over het Cambodja-tribunaal voorbij. Hetzelfde camerastandpunt met dezelfde grijze mannen als zo vaak.
Net als ik een vraag wil stellen over het proces, zo’n vraag met gepaste distantie waaruit toch betrokkenheid blijkt, gaat de deurbel. Een jongen doet open, een meisje komt binnen, en ze komt me bekend voor. Het is Pech Nogwat, het karaokemeisje van tv.
‘Pech Sophea, ze heet Pech Sophea’, stelt de gastheer haar aan mij voor. ‘Ze is één van de bekendste zangeressen van dit land, als vrienden zijn we trots op haar‘. Ze lacht beleeft om zijn introductie en schudt zachtjes mijn hand, zo zacht dat ik twijfel of ze hem eigenlijk wel schudt. En ik moet toch iets zeggen, iets dat je één van de bekendste zangeres van het land toevertrouwt, dus zeg ik dat ik van karaoke houd. Ja, dat zeg ik. Ik houd van karaoke.
Vanaf het plasmascherm kijkt Duch schuldbewust de kamer in.