Bij de AKO-boekhandel in het station stond hij bekend als Aldi-tas, omdat hij altijd een boodschappentas van deze Duitse supermarktketen bij zich had. Niemand wist hoe hij heette of waar hij vandaan kwam. Bijna iedere dag liep hij de AKO binnen, bleef een kwartier tot een halfuur in de boeken bladeren en ging weer weg zonder iets te kopen. Op de weinige dagen dat hij niet langskwam zeiden de personeelsleden tegen elkaar: ‘Weet je wie er vandaag niet was? Aldi-tas.’
Hij moest ergens in de dertig zijn geweest en had stroblond haar dat, met de scheiding links, altijd netjes gekamd was. De bril met donker montuur maakte een belezen indruk en het smalle snorretje zag er verzorgd uit. Maar aan zijn kleren was te zien dat het niet zo goed met hem ging. Hij droeg altijd dezelfde bietenkleurige windjekker en blauwe trainingsbroek met twee witte strepen opzij. Aan zijn voeten had hij, ongeacht het seizoen, plastic badslippers en dikke, grijze sokken.
En dan die tas.
Achter de balie van de AKO hadden ze berekend dat hij gemiddeld drie maanden met een exemplaar deed. In die periode vormden zich steeds grotere scheuren in de tas en schilferde de opdruk geleidelijk af. Wat erin zat was niet te zien, maar het moest zwaar en volumineus zijn, want de handvatten waren uitgerekt en de tas zag er gezwollen uit. Pas op die fatale dag zou de inhoud aan het licht komen.
*
Meestal kwam hij rond een uur of drie binnen. Vanuit de AKO konden ze hem zien aankomen op een oude damesfiets met de tas hangend aan het stuur. Vaak at hij eerst een kroket of frikandel bij de automatiek in de stationshal. ‘Lekker, die vette vingers aan m’n handel,’ merkte de winkelchef dan op. Bij zijn binnenkomst probeerde hij het personeel niet aan te kijken, maar als het niet anders ging knikte hij het vluchtig toe. Het personeel was door de winkelchef geïnstrueerd geen gesprek met hem te beginnen, ‘anders zit je zo een uur aan zo’n figuur vast’. Eerst liep hij altijd naar de vleesafdeling, zoals de schappen met erotische lectuur binnen het bedrijf werden genoemd. Hij liet de bladen in de schappen staan, maar las de teksten op de omslagen voor en liet er schamper commentaar op volgen. ‘Vrouwen die verslaafd zijn aan sex. Ja ja, morgen brengen. Covergirl Cindy slikt tot de laatste druppel. Gooi maar in me pet. Wie het breed heeft, laat het breed hangen. Ga toch fietsen!’ Daarna ging hij naar de tafels met boeken en zette de tas op de grond. Hij liet zijn blik geruime tijd over het gestapelde drukwerk gaan voordat hij een boek oppakte. ‘Wat is dat nou weer voor titel?’ vroeg hij zich dan hardop af. ‘Het diner. Hoezo, Het diner? Nou en, Het diner? Het diner, wat moet je ermee?’ Hij liet het boek met een plof op de tafel vallen en pakte een ander op. ‘Blauwe maandagen… origineel! Waarom geen Bruine donderdagen?’ Vervolgens begon hij in de boeken te bladeren en passages voor te lezen. ‘Wat een geouwehoer!’ verzuchtte hij er tussendoor. ‘Gebeurt er nog eens wat? Wat kan mij het nou schelen dat de hoofdfiguur een moeilijke jeugd heeft gehad en een tante in Connecticut? Hij bestáát niet eens, hij is verzonnen, dus hoe kan hij dan een moeilijke jeugd hebben gehad, laat staan een tante in Connecticut! Het is allemaal besodemieterij!’ De klanten en het personeel van de AKO deden alsof ze hem niet hoorden. ‘Hij is niet gevaarlijk, hoor,’ zei de winkelchef soms tegen de klanten. ‘Hij gaat zo weer weg.’ En nadat hij nog een paar minuten zijn gal over de hedendaagse literatuur had gespuwd pakte hij inderdaad zijn tas weer op, stapte op zijn fiets en verdween in de stad.
*
Die fatale dag begon zijn bezoek aan de AKO op de gebruikelijke wijze. Het personeel sloeg geen acht op hem toen hij binnenkwam en naar de vleesafdeling liep. En ook toen hij bij de boekentafels zijn tirade hield besteedden ze geen aandacht aan hem. Dat deden ze pas toen hij klaar was en op weg naar de uitgang voor de balie bleef staan en voor het eerst in al die jaren het woord tot hen richtte.
‘Zo een, graag,’ zei hij en wees op de wegwerpaanstekers die in een display op de balie stonden. De twee personeelsleden, een werkstudent en een mavo-scholiere, keken elkaar met ongespeelde verbijstering aan. De werkstudent trok een aansteker uit de display en legde hem op de balie.
‘Twee euro vijfennegentig.’
Hij zette de tas op de grond, haalde een ouderwetse damesportemonnee met kliksluiting uit de rechter zijzak van zijn windjekker en legde een munt van een euro en een van twee euro op de balie. De mavo-scholiere veegde ze naar zich toe en stopte ze in de kassa, waarna ze een munt van vijf cent op de balie legde.
‘Laat maar zitten,’ zei hij met een glimlach – ook een primeur. Hij stopte portemonnee en aansteker in zijn zakken en pakte de tas op. Maar inplaats van naar de uitgang te lopen, keerde hij terug naar de boekentafels. Hij zette de tas neer, sloot de ogen, kantelde het hoofd achterover en haalde diep adem. Daarna concentreerde hij zich op een tafel met boeken, ongeveer als een karateka die een baksteen doormidden gaat slaan.
‘Pulp!’ brulde hij en liet zijn rechtervuist met een zwaai op de tafel neerkomen, waarna hij de stapels boeken eraf veegde.
‘Hee!’ riep de werkstudent.
‘Bel de politie, Tjenk!’ zei de mavo-scholiere. Een mevrouw die net was binnengelopen stond met open mond naar hem te kijken.
‘Damesromans!’ schreeuwde hij door de AKO. ‘Truttelatuur! Er zijn geen echte schrijvers meer! Het zijn allemaal ideale schoonzoons en schoondochters die brave boeken voor dames in leesclubjes schrijven! Eindeloos geouwehoer, maar actie en stijl, ho maar!’
Hij boog zich naar de tas voor zijn voeten en haalde er een jerrycan uit. Een grote, gele jerrycan met een rode tuit. Hij trok de dop van de tuit en hief de jerrycan boven zijn hoofd. De benzine spoelde de scheiding uit zijn haar, kleurde zijn windjekker donker en vloeide langs zijn benen uit over de vloer. Hij wierp de lege jerrycan over zijn schouder en stak de aansteker omhoog in de houding van het Vrijheidsbeeld. ‘Geen schrijvers meer? Dan ook geen lezers!’
*
Omdat hij niet geïdentificeerd kon worden en niemand hem miste, werden zijn goeddeels gecremeerde resten van gemeentewege naamloos begraven. De stadsdichter las een gedicht voor, getiteld ‘Wie was Aldi-tas?’. De AKO was na anderhalve maand weer open.
Ulrik Unger