27 oktober
Werk aan de vertaling van de nieuwe roman van John Banville, probeer een essay te schrijven voor De Groene Amsterdammer, daarnaast ben ik bezig met een roman – min of meer een vervolg op mijn vorige. Maar vooral is dit mijn laatste week als redacteur van Propria Cures. Ik denk aan de woorden van Erik van Muiswinkel toen hij me introduceerde op een avondje waar de redactie van Propria Cures optrad. De meeste mensen, legde hij uit, zijn eerst een paar jaar redacteur van Propria Cures en worden daarna literatuurcriticus bij Het Parool, AS bewandelde de omgekeerde weg: eerst recenseerde hij achttien jaar lang boeken voor Het Parool en toen werd hij redacteur van Propria Cures. Het is een goede samenvatting van mijn bestaan, iets waar nu dus een eind aan komt, aan dat bestaan op die manier. Want Propria Cures is een manier van leven. Elke twee weken ben ik gedurende zo’n drie jaar op maandagochtend, en later op dinsdagochtend, en de laatste tijd op woensdagochtend, met een kop koffie achter mijn computer gaan zitten om een stuk voor Propria Cures te tikken. Mijn literaire carrière, die ik al behoorlijk naar de knoppen had geholpen door in Het Parool me uit te leven in de door mij geschreven recensies, bracht ik wederom klap na klap toe. Juist op het moment dat er een boek van mij uitkwam beledigde ik boekhandelaren. En kwam er een nieuw boekenprogramma op tv, dan kraakte ik dat geestdriftig af. Had ik handige contacten met netwerkende ‘schrijvers’ kunnen opbouwen (Tommy Wieringa, Ilja Leonard Pfeijffer, Pieter Waterdrinker), dan begon ik in plaats daarvan die schrijvers uit te schelden. Kortom, ik heb genoten, maar ik kon en mocht me nergens meer vertonen. Behalve bij mijn lieve en jonge vrienden van Propria Cures, die ik overigens evenzogoed meesleurde in mijn vrije val naar beneden. Ook zij raakten er dankzij mijn deskundig opgediste verhalen tijdens redactiebijeenkomsten van overtuigd dat de literaire wereld uit niets anders bestaat dan slecht schrijvende ratten en commercieel gederailleerde boekverkopers en uitgevers die zich alleen nog bezighouden met de agenda van literaire prijzen en daar hun uitgeefbeleid op afstemmen. Droomden mijn lieve en jonge vrienden van een literaire carrière voordat ik op hun levenspad kwam? Het doet er niet toe. Ze hebben inmiddels alle hoop opgegeven. Ze hebben zich net als ik vastgebeten in een haat jegens alles wat met ‘literatuur’ te maken heeft. Ze hebben zelfs van mij geleerd dat ze die aanhalingstekens om het woord literatuur moeten zetten, zoals je voor Tommy Wieringa steevast ‘schrijver’ tussen aanhalingstekens zet. Het nemen van afscheid is bij mij een proces. Meestal doe ik het dan ook niet. Met als gevolg dat ik doorgaans voordat ik netjes gedag kan zeggen eruit ben getrapt. Ik pikte de signalen niet op van mijn mederedacteuren, of ik negeerde ze, opmerkingen over mijn leeftijd hoorde ik niet (wat misschien ook iets over mijn leeftijd zegt). Ik bleef zitten waar ik zat, en ik zat daar goed. Dacht ik.
28 oktober
Gisteravond naar een promotie geweest in Leiden. De promovendus was niet meer de jongste, een man van bijna zeventig. Hij trakteerde na afloop van de plechtigheid een groot gezelschap op een etentje. De twee mensen aan wie hij het meest te danken had gaf hij elk een boek cadeau: aan de een John Steinbecks Ten oosten van Eden en aan de ander Het achtste leven van Nino Haratischwili. Romans die voor hem naar eigen zeggen veel hadden betekend. Maar dat is toch kitsch, merkte iemand zacht op. Hij bedoelde waarschijnlijk Haratischwili – Steinbeck valt misschien nog wel mee. Maar verder bleek iedereen aan de tafel waar ik zat erg te spreken te zijn over deze keuze. Ik ben er niet voor dat mensen zo openlijk voor hun ‘literaire’ voorkeuren uitkomen; het is lastig om ze daarna nog serieus te nemen. Het valt me altijd op hoe dom mensen zijn als ze boeken lezen. Het lijkt erop dat voor veel mensen geldt dat als ze al genietend bladzijde na bladzijde omslaan – lezen is goed voor je! – hun hersencapaciteit evenredig afneemt. Vandaag wakker geworden met een lijstje in mijn hoofd van zaken en mensen die ik nog in Propria Cures wil bespreken. De teloorgang van Rob van Essen, zijn banden met Schwob en de mate waarin dat zijn manier van recenseren beïnvloedt, sowieso zijn slijmen met mensen die iets voor hem kunnen betekenen, de negatieve invloed die Schwob heeft op het vertaalklimaat in Nederland (ik was In Propria Cures al begonnen met de aanval op Schwob, maar het aangekondigde derde deel heb ik nooit geschreven), de eigenaardige comeback van Arjan Peters, de mensen die hem verdedigen, de krankzinnige sympathie die er bestaat voor ‘leuke’ kleine uitgeverijen en misschien nog maar eens een stuk over hoe de lokale boekhandel zich weinig solidair met schrijvers heeft opgesteld in coronatijd. Maar ik besefte dat het niet meer hoefde.
29 oktober
Frans Kellendonk schrijft in zijn dagboek (op 30 juni 1983) over de laatste Revisor-vergadering die hij als afscheidnemend redacteur bijwoonde. Al zijn mederedacteuren krijgen nog even een trap na, waarna hij concludeert: ‘Niemand staat ergens voor, iedereen zit daar een mythe in stand te houden en een pluim op zijn eigen hoed te steken. De Revisor! De dode zielen.’ Hoe anders zijn de herinneringen die ik heb aan mijn mederedacteuren bij Propria Cures. Stuk voor stuk talentvolle en sympathieke jonge mensen. Het is de gewoonte bij Propria Cures om redacteuren aan te duiden met initialen. Dat doet geen recht aan wat ik van Melle, Mathijs, Billie, Tessa, Teun en Aron vind (in PC-traditie laat ik hier onze meelopers weg, maar van hen verwacht ik ook veel). Ik raak ontroerd als ik aan ze denk. Elk van hen kan op haar of zijn eigen wijze geweldig schrijven, en in de periode dat ik (gast)redacteur was, werkte ik dankzij hen mee aan het beste literaire blad van Nederland. Ik las het blad met enorm veel plezier. Maar daarnaast – ja, ik ga nu gewoon maar even door – heb ik mijn mederedacteuren leren kennen als erg aardige jonge mensen. Er zijn weinig redacteuren van Propria Cures uitgegroeid tot echt grote romanschrijvers, maar van mijn mederedacteuren heb ik hoge verwachtingen. Melle is erg grappig, Mathijs superintelligent, Billie is een talentvol dichter, de stukken van Tessa had ik graag zelf willen schrijven zo goed vind ik ze, Teun heeft veel gevoel voor het onderuithalen van reputaties en doet dat steeds beter, steeds meer als een echte fictieschrijver die zich toch ook aan de feiten houdt, en Aron heeft het gemeenste pennetje, terwijl ik hem in werkelijkheid heb leren kennen als een schat. Zou een van hen ooit een roman schrijven (of een dichtbundel, en dan denk ik vooral aan Billie)?
31 oktober
Verloren met dammen gisteren. Het was mijn eerste competitienederlaag van dit seizoen – misschien de avond ervoor toch iets te lang in de kroeg gezeten. Mijn vrienden van Propria Cures waren er niet eens, dus wat ik daar deed? Ik liep even rond tijdens mijn partij en een andere dammer die ik al heel lang ken zei dat ik steeds meer op mijn vader (die in 2015 is overleden) begon te lijken. Dat een zoon die ouder wordt steeds meer op zijn vader gaat lijken is natuurlijk een cliché als een dichtregel van Arjan Peters, maar waarschijnlijk heeft die opmerking er wel voor gezorgd dat ik niet veel later mijn partij verloor. Gelukkig speelde Ajax ’s avonds gelijk tegen Heracles. Straks naar Feyenoord kijken (uit tegen Sparta). Ook ben ik weer aan het lezen als jurylid voor de BNG Bank Literatuurprijs. Ben verdiept in een roman die is uitgegeven door Das Mag Uitgevers. Nou, verdiept is niet helemaal het goede woord. Waarom geven ze bij Das Mag vaak zulke saaie en slecht geredigeerde en oppervlakkige boeken uit? Hebben ze ooit iets van werkelijk literaire waarde het licht laten zien? En dat zinnetje dat ze achter in hun boeken laten opnemen – ‘Das Mag Uitgevers is in 2015 opgericht omdat we vonden dat er in de boekenwereld een hoop beter, mooier en eerlijker kon’ –, gaan ze daar nog concreet iets mee doen? Tot nu toe bleken het alleen maar holle praatjes te zijn. Das Mag is een goed voorbeeld van een pr-machine die zich voordoet als literaire uitgeverij. Het werkt, want veel mensen blijken er ontvankelijk voor te zijn. Ik heb het al vaker geconstateerd: wanneer woorden als ‘literatuur’ of ‘cultuur’ of ‘kleinschalig’ of ‘lokaal’ vallen, dan houden de meeste mensen op met nadenken en vervolgens grijpen oplichters en opportunisten hun kans.
1 november
Feyenoord heeft gewonnen van Sparta, dus we liggen nog steeds op koers om kampioen te worden. Nog iets over die leuke en sympathieke kleine uitgeverijen. Die vormen toch wel het bewijs dat je van lezen niet intelligenter wordt, wat leesbevorderaars daar ook over mogen beweren. Lezers laten zich alles wijsmaken. Er is een man die bij of voor een boekhandel werkt die beweert dat ik boekverkopers met NSB’ers heb vergeleken. Op Twitter kreeg hij voor deze opmerking talloze likes en steunbetuigingen. Die zijn van lezers, neem ik aan. Mensen die in een boekhandel komen en daar boeken kopen. Gelukkig zijn er ook nog lezers van Propria Cures. Ik vind het een eer dat ik een tijd voor hen heb mogen schrijven. Maar bovenal kijk ik met vreugde terug naar de tijd die ik heb beleefd met Melle, Mathijs, Billie, Tessa, Teun, Aron en de meelopers. Terwijl ik steeds meer op mijn vader ga lijken, zijn zij mensen die hij tot hun grote geluk nooit heeft gekend. Bijzondere mensen. Talentvolle mensen. Mensen die de literatuur gaan redden en die prachtige romans, dichtbundels, essays en columns gaan schrijven. Of gewoon een gelukkig leven gaan leiden.
AS