Marcel VerreckWas het een droom? In ieder geval geen nachtmerrie. Ik was aanwezig bij de crematie van Jan Dijkgraaf, de beroemde hoofdredacteur van HP/De Tijd. Goed, ik had weleens een dingetje met hem gehad (wie niet!) maar dat mocht geen reden zijn om hem niet de laatste eer te bewijzen. Veel mensen hadden daar anders over gedacht. Eenzaam stond de kist in de aula. Er lag veel te groot bloemstuk op. Rust zacht Jan, Directie Audax las ik op het lint. Het tafereel straalde niet zozeer verdriet alswel opluchting uit. Maar dat kon ook aan mijn vooringenomenheid liggen. Tijd om mijn gekwetste columnistentrots opzij te zetten. Hier werd afscheid genomen van een mens.

Céline Dion knalde onbarmhartig uit de luidsprekers. Tot mijn verbazing zag ik een klein groepje treurende familieleden op de voorste rij zitten. Zie je wel, sprak ik mijzelf toe, ook Jan Dijkgraaf was een man die liefde kon geven.

Naast de familie zat een man hard te huilen. Ik herkende de journalist Michiel Blijboom, die samen met de overledene verantwoordelijk was voor de wekelijkse Peppi en Kokki-dialogen in het blad. Een rubriek die binnen de kortste keren alle andere columns in HP/De Tijd overbodig had gemaakt.

Of Blijbooms verdriet werd ingegeven door pure rouw of door een snel slinkend carrièreperspectief kan ik niet beoordelen, maar zijn krachtige snikken klonken prachtig hol in de ruimte.

Ik schoof aan naast de overgebleven bezoekster, een jong meisje met een starende blik.

‘Ach kijk’, fluisterde ik, ‘jij bent natuurlijk Karen, de nieuwe undercovergirl van HP/De Tijd.’

Ze knikte wezenloos.

Ik stelde dé uitvaartvraag: ‘Hoe is het eigenlijk gebeurd?’

‘Uit de mast gevallen tijdens het klussen aan zijn bootje,’ siste ze, ‘bovenop zijn kokosnoot.’

Leuke woordkeus.

‘Lange lijdensweg?’

‘Dat weet niemand. Hij was alleen. Ze hebben hem later gevonden.’

‘Ach jee…’

‘Tja.’

We zwegen.

Toen bracht ze haar lippen bij mijn oor: ‘Kende je hem goed?’

Ik wilde net aan een antwoord beginnen, toen Céline Dion werd gesmoord.

De begrafenisondernemer kuchte en vroeg: ‘Wil er iemand nog wat zeggen?’

Daar zag het niet naar uit.

De kraai keek de zaal nog eens rond en zijn blik bleef hangen aan ons tweeën.

In zo’n geval moet je als man je verantwoordelijkheid nemen.

Ik stond op en liep met echoënde passen naar het spreekgestoelte. Ik keek de zaal in. De treurige familie. Daarnaast Blijboom, die zijn wenende hoofd diep in zijn handen had verstopt.

En eenzaam achterin zat de winnares van de Monica Lewinsky-trofee 2009. Of 2010, daar wilde ik van af zijn.

Het was goed dat ik hier stond. Ik knikte de aanwezigen toe en sprak:

‘Jan Dijkgraaf was een enorme lul. Dat weten we allemaal.’

Ik maakte een weids gebaar dat in de aula snel vervloog.

‘Hij was een ongelofelijke zak, die binnen de kortste keren iedere journalist of columnist tegen zich in het harnas wist te jagen. Deze unieke kwaliteit heeft hij vele jaren kunnen aanwenden. Telkens weer waren er wanhopige directies die zijn botte saneerdrift en onvermogen tot communicatie gebruikten om hun winsten op te schroeven. Ja, Jan was een slachtoffer, dat is duidelijk. Het was een verlegen man en dit was de enige manier waarop hij zichzelf een houding dacht te kunnen geven. En zo werd hij door zijn bazen misbruikt.’

Ik liet een dramatische stilte vallen.

‘En dat hebben wíj laten gebeuren!’

Dat ‘wij’ klonk potsierlijk, maar het moest gezegd.

‘Wíj hebben ons alleen maar druk gemaakt over ons eigen hachie, over ons gefrustreerde schrijversegootje. Terwijl wij hadden moeten weten dat zijn naargeestige mailtjes en zijn weinig galante manier om ons per e-mail de zak te geven, voortkwamen uit de onmogelijke positie waarin hij verkeerde. Had hij zelf een beetje kunnen schrijven, een briljant pennetje gehad en originele, frisse ideeën, dan had het misschien heel anders gelopen. Dan had collegialiteit, ja misschien zelfs vriendschap erin gezeten.’

Ik zag dat Karen haar notitieboekje tevoorschijn had gehaald.

‘Het is zoals het is,’ hernam ik, ‘maar één ding wil ik nog wel benadrukken: Jan Dijkgraaf was een mens. En niet zomaar één. Als zoveel mensen de moeite nemen om níet naar je crematie te komen, dan ben je iemand!’

Ik liep naar de kist toe, klopte er op en sprak: ‘Jan, daar ga je!’

En tot de begrafenisondernemer: ‘Hij zit er toch wel in, hè.’

De kraai knikte geruststellend. Op zijn teken werd Celine Dion weer opgestart.

‘Mooi gesproken,’ fluisterde Karen, toen ik naast haar ging zitten.

‘Ik zag je aantekeningen maken.’

‘Je weet nooit waar het goed voor is,’ sprak ze, ‘weet jij niet een blad waar ik voor zou kunnen schrijven?’

‘Propria Cures,’ zei ik, ‘dat lijkt me wel wat voor jou.’

Op het podium ging het gordijn ratelend dicht.

Ik sloot mijn ogen en toen ik ze weer opende was Karen verdwenen.

En lag ik in mijn bed.

Op de wekkerradio klonk ‘Margarita’ van Marco Borsato.
Marcel Verreck

Archief