Vorige maand waren er drie dingen waarom ik om ongeveer dezelfde reden moest lachen. Eerst ontdekte ik dat mijn koffiezetapparaat – een nu je het zegt inderdaad nogal gelikt ding dat iemand die ooit boos vertrokken is op mijn aanrecht heeft laten staan – ontworpen werd door Ferdinand Porsche. Staat erin gegraveerd met kleine lettertjes. Omdat ik geen rijbewijs heb en met dank aan twee broers die jarenlang rijinstructeur waren de risee van de familie ben, is het wel koddig dat ik koffiezet met een sportauto. Daarna las ik de berichten over de lethal komkommers uit Duitsland. In feite ben je een briljante komkommer, vond ik, als je de voorpagina van de Volkskrant opeist, al moet dat dan met een massaslachting. De krant sprong voorzichtig om met de kwestie: wel breed brengen, maar even geen grapjes over komkommernieuws, misschien omdat het er dan te dik op lag, misschien ook omdat je rauwkost die bereid is zover te gaan niet onnodig moet tarten.
In dezelfde week, ik geloof tussen de koffie-Porsche en de moordkomkommers in, was er het gelazer rond de International Man Bookerprize, de aardigste van de drie dingen. Het was Philip Roth die de oeuvreprijs ontving uit handen van een driekoppige jury – een hele eer voor de prijs, zou ik zeggen, maar ene Carmen Callil zei de dag na de bekendmaking hele andere dingen. Roth is niet eens een schrijver, vond deze mevrouw, het ging altijd maar over hetzelfde bij die man, wanneer ze hem las had ze het gevoel dat hij op haar gezicht ging zitten waardoor ze geen adem meer kreeg – op zich een goed beeld, maar wat Callil, ooit oprichter van een feministische uitgeverij, minder goed stond was dat ze zelf in de jury zat. Daar wilde ze nu, een dag na de bekroning van Roth, alsnog uit.
Lekker bezig zeg. Misschien had ik aan een publiciteitstunt gedacht als ik daar het afgelopen jaar geen punthoofd van had gekregen. Ik ben die vent wiens roman door een halve gare verscheurd werd in tien verschillende boekhandels. Van de honderddertien mensen met wie ik daarover een praatje heb gemaakt was er niet één die niet dacht dat ik het zelf had gedaan. Uit mijn mond zul je dus niet horen dat Roth die vrouw heeft betaald voor haar dolkstootje.
Neemt niet weg dat ik denk dat hij het zo graag ziet. Dit bevalt Philip Roth. Een hysterica die haar eigen laureaat publiekelijk afbrandt? Zo mooi had hij het graag zelf willen bedenken. Die Callil lijkt zo uit het aantekeningenschrift van Nathan Zuckerman gestapt, Roths papieren bodydouble die in veel van Roths boeken het leven van zijn schepper bijzonder intensief herleeft. Er kruipen en sissen nogal wat Callil-types door het Zuckerman-proza, vaak hoogintelligente dames die een bijzonder lage pet op hebben van onze Nathan, manwijven die het als een stukje zingeving ervaren om hem een bal uit de fitting te draaien. Callil past zogezegd uitstekend bij Roth en zijn fictieve broertje, ze hóórt bij die twee, als Dr. Frankenstein en Fritz hebben ze haar met hun geschriften opgewekt, uitgelokt, nee, als een gifkomkommer ópgekweekt. Was Carmen Callil niet uit de International Man Booker-jury gestapt omdat ze Roth bij nader inzien een vervelende gezichtszitter vond, dan had Roth voor Zuck een roman geschreven waarin die een net zo sjieke prijs had gewonnen en zou er in die fictieve wereld een venijnige, geleerde, woeste feministe te elfder ure uit de jury zijn gestapt omdat ze vond dat Nathan Zuckerman een vervelende gezichtszitter was.
Dat laatste was leuker geweest. Ik geef grof geld voor Zuckermans snedige kijk op dit akkefietje. Maar zolang dat boek er niet is – en wie weet komt het er nooit, Roth is tachtig en milder, Zuckerman zit sinds Exit Ghost in een luier achter de geraniums – zullen we zelf moeten verzinnen wat die vrouw bezielde. (Geen idee van het precieze verband, maar ineens doet Callils actie me denken aan een actie van een huisgenote die ik ooit heb gehad. Ik woonde in een studentenhuis waarin we op een avond chili con carne gingen maken in de gemeenschappelijke keuken. De huisgenote wilde per se knoflook in de chili, maar dat vond niemand een goed idee, ook niet na minutenlang dramwerk van haar kant. Ik geloof dat we met z’n allen een potje Monopoly zaten te spelen toen ik opkeek naar de pruttelende pan. Tot mijn verbijstering zag ik het meisje met gestrekte arm bij het fornuis staan – ze lijkt heel klein in mijn geheugen, het fornuis metershoog – met in haar hand een knoflookpers die ze net over de rand van de pan dichtkneep. Wat drijft een mens?)
Sinds de pr-stunt niet meer meedoet kan ik in Callils geval maar twee scenario’s verzinnen. De eerste is de onwaarschijnlijkste van de twee: vrouw zit achttien maanden in internationale jury, ziet ene Philip Roth op de longlist belanden, staat erbij en kijkt ernaar dat hij op de shortlist komt, stemt erin toe dat de man met de poet (100.000 dollar) gaat strijken, en beseft dán pas dat die Roth dezelfde schrijver is die haar keer op keer de adem beneemt met zijn, euh… kont.
Eet dat zelf maar op. Hier is meer aan de hand. Hier heeft iemand als een sluipschutter liggen wachten op haar momentje. Ik heb het even nageplozen, maar die uitgeverij richtte Callil begin jaren zeventig op, de periode waarin Roth My Life As a Man en The Breast publiceerde, niet wat je noemt parels aan de kroon van de vrouwenbeweging. (The Breast is een Kafka-pastice waarin het hoofdpersonage uit onrustige dromen wakker wordt als een borst ter grootte van een iglotent.) Callil doopte haar uitgeverij ‘Virago’, wat volgens Van Dale zoveel betekent als ‘manhaftige, forse, krachtige vrouw; helleveeg’. Lijkt me helder. Zij en Roth zijn plus en min, het kan niet anders of Carmen Callil heeft zich jaar in jaar uit kapot lopen ergeren aan de man en zijn boeken, ze heeft Roth al die decennia geháát, iedere roman een nieuwe graat in haar keel. (Fijn detail: ze gaf Leaving a Doll’s House uit, het boek waarin Claire Bloom, de ex-vrouw van Roth, verslag doet van hun rampenhuwelijk.)
En toen zat Callil plotseling in de jury van de International Man Booker Prize. ‘Mmmm, eens even denken met het hoofd,’ je hoort het haar mompelen. Philip Roth die prijs niet laten winnen, dan kan iedereen, heeft ze gedacht. Dat moet béter kunnen.