Als we Volkskrant-filmrecensente Floortje Smit moeten geloven, “zit poëzie in het kleine”. Deze tegeltjeswijsheid werd haar ontlokt door het zien van de nieuwe film van Jim Jarmusch, getiteld Paterson. In deze film gebeuren inderdaad geen grote dingen: de hoofdpersoon werkt elke dag als buschauffeur, schrijft in zijn vrije tijd associatieve gedichten over (bijvoorbeeld) pakjes lucifers, laat de hond uit en bezoekt het plaatselijke café. Zijn vriendin blijft thuis, verft daar de meubels, gordijnen en kozijnen, neemt zich voor om countryzangeres te worden, en wil op de boerenmarkt graag scoren met haar huisgemaakte cupcakes. Dit alles wordt in mooie, gelige tinten in beeld gebracht, met muziek op de achtergrond die uit klankschalen afkomstig zou kunnen zijn. De film Paterson, kortom, lijkt wel een 118-minuten lange haiku.
Waarschijnlijk zou Jarmusch, die zichzelf een crypto-boeddhist-atheïst noemt, wel een voorstander zijn van dit bewustzijnsexperiment. Zijn film heeft in ieder geval dezelfde geestelijke uitwerking als het urenlang bekijken van vissen, een open haard, of die bewegende, kleurrijke screensavers van Windows Media Player: op een gegeven moment projecteer je al de onderbewust sluimerende gedachten op de lijzige karperkop van hoofdrolspeler Adam Driver. Dat die projectie niets met de film te maken hoeft hebben, leren we uit Floortjes recensie: “Het maakt van Paterson, met deze wereld waarin niets schreeuwt en alles fluistert, het perfecte tegengif voor turbulente tijden. Mensen praten met elkaar. Ze zijn niet bang.”
Mij viel juist op dat er in deze film helemaal niemand met elkaar praat. De gesprekken die de hoofdpersoon met zijn hond voert kunnen zich in diepgang meten met de gesprekken met zijn vriendin. Zonder mokken koopt hij een gitaar voor haar, zonder mokken eet hij haar vieze spruitjestaart op, en als ze op zaterdag vroeg op staat om ein-de-lijk op de boerenmarkt haar cupcakes te verkopen, is hij vergeten wat ze ook alweer van plan was. Niemand neemt de moeite iets te doen aan het liefdesverdriet van een van de stamgasten van de kroeg, tot hij met een nepgeweer dreigt zichzelf van kant te maken. De Indiase collega van de buschauffeur kampt met problemen thuis, en de buschauffeur doet niets dan beleefd knikken en doorrijden. Tot zover de “everyday goodness”. De gesprekken in de bus zijn flauw: twee mannen scheppen tegen elkaar op over de vrouwen die ze hadden kunnen versieren, wat ze telkens niet blijken te hebben gedaan. Aan het einde van het verhaal komt er ook nog een Japanse handelsreiziger aan te pas, die (precies zo cliché-matig als de rolverdeling tussen de werkende buschauffeur en zijn vrouwtje thuis) voor een esoterische aha-erlebnis moet zorgen, en dit denkt te bewerkstelligen door plots heel wijsgerig “Aha!” te zeggen.
Floortje Smit noemt dit een ‘liefdevolle’ film. Ik snap best wat ze daarmee bedoelt: Paterson is een film waarin geen onvertogen woorden vallen (omdat niemand echt in elkaar geïnteresseerd is), en iedereen elkaar de ruimte laat om hulpeloos te spartelen (omdat niemand zin heeft zelf lastig gevallen te worden). Moet ik u uitleggen dat liefde precies andersom werkt? Aan het einde van Paterson schrijft de hoofdpersoon een gedicht waarin hij zich de vraag stelt of hij niet liever een vis was geweest: voor de recensenten had het waarschijnlijk weinig uitgemaakt.