Het is tijd de ironie te prijzen, want vele malen is ze al doodverklaard en ze leeft nog steeds. Onder haar vrienden bevinden zich haar ergste vijanden. En voor zover de ironische levenshouding niets anders betekent dan de ongenaakbare levenshouding verwordt zij tot leugen. Tot een pantser dat ze niet is en dat ze niet wil zijn.

De ironie is de onzekerheid, het lichte voorbehoud, de ambiguïteit. Waar geweld is, is zij niet meer. Er bestaat geen ironisch geweld, er bestaat wel geplaag. Het ware geplaag is het ironische geplaag.

Zij is mijn liefste bruid, al spijt me dat voor mijn vriendin maar die vindt het niet erg. We hebben een driehoeksrelatie.

Hoe lieflijk zijn haar wangen en haar vingers. Tegen haar zeg ik, volg de herders dan vind je mij. Zij heeft op mijn moeder na, maar die leeft niet meer, het sierlijkste halsje dat er op deze wereld te vinden is.

Met deze voorwerpen mag de ironie zachtjes op haar billen worden geslagen: een leren zweep, een houten liniaal, een te vaak gebruikte koekenpan.

Zij maakt alles wat ze aanraakt dubbelzinnig, behalve dat wat haar vernietigt: het naakte geweld, het geloof in de eigen ongenaakbaarheid, de groteske onbescheidenheid.

Mijn boeken zijn een sieraad voor haar, mijn columns zijn haar sokken, haar kousen, haar ondergoed en haar slippers, mijn brieven zijn haar beha, mijn blogs de kam waarmee ze haar prachtige haren kamt.

Zij zegt tegen mij dat mijn ogen als duiven zijn, ze slaapt in de duurste hotels maar soms ook in een koude steeg. Zij is voorbij alle trouw en ontrouw, voor al haar minnaressen en minnaars is ze iets anders. En toch is ze ook weer steeds dezelfde.

Van zondag tot met woensdag smaakt haar geslachtsdeel naar zoete druiven en van donderdag tot en met zaterdag naar kersen. Zij spreekt alle talen van de wereld en wordt in menig land gecensureerd. Ze reist het liefst per trein maar soms vind je haar in vliegtuigen.

Ze heeft een spiraaltje, maar ook een paar buitenechtelijke kinderen. Ze masturbeert bij voorkeur in de ochtend als ze met haar andere hand aan het schilderen is.

Zij jaagt over de wereld als een spook maar wordt nooit als spook herkend.

Zij is onoverwinnelijk. Ook de dieren kennen haar, en zij kent de dieren.

Ik bezweer je bij de hinden van het veld, zeg ik tegen de ironie, wek de liefde niet voordat jij het wil.

Wek de liefde niet voordat zij het wil.

Arnon Grunberg

Archief