Een beetje PC-redacteur krijgt een biografie. Met de biografie van Renate Rubinstein schiet het nog niet erg op, maar van Hugo Brandt Corstius is er nu een uitvoerige, goed gedocumenteerde, met 77 pagina’s aan noten. Veel materiaal voor de biografie was vergaard door Liesbeth Koenen, die ook bij mij thuis is geweest voor brieven en foto’s, maar Liesbeth ging dood, waarna Elsbeth Etty de (zeer leesbare) tekst heeft geschreven. Voor een recensie moet je de kranten maar lezen. Daar lees je ook over de grote klapper in deze biografie, de lange en intense homosexuele relatie van Hugo met dispuutgenoot en mede-PC-redacteur Hans van den Bergh. Ze hebben die geheim weten te houden. Ik kende beiden goed en heb nooit iets vermoed. Begrijpelijk, die geheimhouding. In de familie van den Bergh zou die homosexuele relatie niet goed gevallen zijn en ook verder was homosexualiteit in de vijftiger jaren nog niet populair. Hier alleen een paar aanvullingen op de biografie over de twee beroemdste PC-redacteuren ooit, Hugo en Renate, waarvoor ik put uit mijn brievenvoorraad:
Een prominente rol in de biografie krijgt de korte affaire tussen Hugo en Renate Rubinstein en de eindeloze ruzie die daar op volgde. Ik ben door een toeval daarbij betrokken geraakt. Begin 1963 vertrok ik voor een wetenschappelijke stage van anderhalf jaar naar de VS. Ik had toen al een auto en Hugo vroeg die te leen, zolang ik elders was. Dat klinkt nu misschien wat wonderlijk, je auto uitlenen aan een vreemde, maar Hugo was deel van het hechte PC-clubje en hij kon zulke gunsten met onweerstaanbare charme vragen. Daar kwam bij dat mijn jongere broer er anders in zou gaan rijden en ik had meer vertrouwen in de zorgzaamheid van Hugo (toen) dan in die van mijn broer. Zo kreeg Hugo de beschikking over Volkswagen Kever ET 88-75, die hij onverwijld ging inzetten voor de verovering van Renate. Hugo hield mij op de hoogte van het welbevinden van de ET (doorsmeren, uitlaat vervangen, etc.) en soms ook over zijn eigen leven. Met Renate waren mijn vrouw en ik al in de PC tijd bevriend geraakt. De mythe dat Renate alleen bevriend was met (voormalige) minnaars en dat zij vrouwen haatte, is echt een mythe. PC-redacteur Joop Goudsblom en ik waren zeer dik met Renate, terwijl wij toch bekend stonden als de twee sukkels waar Renate nooit een relatie mee had gehad. Met mijn vrouw ging Renate koffie drinken in het Vondelpark, ook geen teken van afkeer. Door die vriendschap schreven we elkaar geregeld toen ik in de VS zat, handgeschreven brieven op dat blauwe, dunne luchtpostpapier, nog net te ontcijferen. Die brieven heb ik bewaard, heel persoonlijke, warme, intense, uitvoerige, leuke brieven, die een goed beeld geven van het leven van Renate in die periode. Zo werd ik via mijn Volkswagen betrokken bij de ontluikende relatie tussen Renate en Hugo. Dat Hugo voor Renate viel is begrijpelijk. Zoals Etty in haar boek beschrijft, viel Hugo op mooie, taalvaardige vrouwen en in dat opzicht was Renate de absolute top. Dat Renate zich inliet met Hugo, ligt minder voor de hand. Ze had een groot respect voor zijn intellect, originaliteit en schrijftalent, maar van meet af aan aarzelde ze, ‘omdat ik in mijn diepere lagen altijd een beetje bang voor Hugo ben geweest’, zoals ze op 9/7/63 schreef. Heel invoelbaar. Hugo had iets bedreigends voor wie daar oog voor had. Achter zijn charme en briljante grappen schemerde altijd de kille manipulator, die zijn zin doordreef.
In een brief van 20/4/63 beschrijft Renate een tikje besmuikt hoe het aan raakt met Hugo. ‘Wanneer iemand zo hardnekkig aanhoudt ga je je wel afvragen of er misschien iets in zit maar het lijkt mij toch vooral een kwestie van toeval als er iets uit zou komen… maar vol hoop en zonder enig vertrouwen stort ik mij dan toch weer in ingewikkelder emotionele ondernemingen… Niettemin als je het bekijkt van de kant van wie is er nu nog over, ongetrouwd en in staat Renate enig respect op het gebied van het geestelijke af te dwingen, want domineren is wat ze wil en zal, als je d’r de kans geeft, – dan moet je toegeven dat Hugo een goed idee is. Slim en slinks… Het is maar goed dat die jongen over een verbazende voorraad lief-zijn beschikt, anders stond er morgen al een P.S. reis gaat niet door.’ Die reis was de reis van Hugo en Renate naar de Dordogne in mijn Volkswagen. Renate aarzelde, haar lokale vrienden raadden haar aan om te gaan, leuk toch, gratis reis naar Frankrijk, ik vond het onwijs, dagen opgesloten samen in een auto als de relatie nog zo wankel is. Aanvankelijk ging het nog. Ik heb nog een brief van 9/5/63 die begint door Hugo en eindigt door Renate, waarin ze beiden het landschap beschrijven en de zeesterren die Renate ergens aan zee had vergaard. In de volgende brief van Renate is het heel erg uit en ook meteen een toestand omdat Hugo zich niet bij dit einde neer wil leggen. Etty beschrijft die toestand in haar boek, maar de lange brieven van Renate zijn nog indringender, aangrijpender en realistischer. Aanvankelijk heeft Renate nog met Hugo te doen, zoals ze ons op 18/6/63 schrijft: ‘Niet dat het op bepaalde manier best fijn was – weer en landschap waren heerlijk, en Hugo bleek consideraat, trouw, grappig en lief gezelschap. Ik ben hem pas door deze beproeving erg veel gaan waarderen… Maar misschien is het dat totale gebrek aan gewone menselijke ‘aardigheid’ in Hugo (hij weet o.a. niet wat vriendschap is of een afspraak betekent) dat mij ontroert. Het lijkt of hij een huid mist die wij allemaal wel hebben. Goed. Nadat ik ‘ontroert’ schreef, werd er opgebeld. Het was 12 uur. Ik nam de hoorn van de haak en hoorde niets. Dit is al sinds 10 dagen, elke avond om 12 uur zo. Pas vandaag ben ik hem er van gaan verdenken, ik ben niet ontroerd. Kwaad.’
Op 9 en 10/7/63 volgt een lange emotionele brief van Renate over het begin van de relatie: ‘Een weekend in Bergen waarin ze het bijzonder goed met Hugo kon vinden.’ Ze had toen ‘één moment gehoopt dat het op den duur misschien in een soort liefde zou kunnen omslaan.’ Toen had Renate de deelname aan de gezamenlijke reis toegezegd en daar hield Hugo aan vast, ook toen Renate second thoughts kreeg. ‘Maar ik heb o.a. wérkelijk gedacht dat ik voor zijn Grote Liefde (die hij steeds maniakaler beleed en met steeds meer zelfkwelling om zijn gebrek aan durf om mij te ‘veroveren’) zo geschikt was, omdat hij mij niet in zijn bed kreeg’.
Op 23/7/63 arriveert een volgende, uiterst emotionele, brief. Renate schrijft: ‘Mijn schrijven heeft op het ogenblik, ook zonder antwoord, een therapeutische waarde voor mij, zo moet je het zien.’ Ze wil graag een relaxte brief schrijven, ‘maar helaas, zover is het nog niet, en weer is het mijn grootste behoefte tegen iemand mijn machteloze woede en ook bangigheid t.o.v. HBC te klagen.’ Hugo is ‘een ellendige, malicieuze, treiterende rotjongen, die mij nooit (onderstreept) met rust zal laten.’ Renate was over haar toeren door het voortdurende nachtelijke bellen. Renate beschrijft ook de chantage van Hugo door te dreigen met zelfmoordplannen. ‘Wat mij hinderde en nog steeds hindert is mijn onmogelijkheid om het geval Hugo aan een vriend duidelijk te maken. Net als die telefonades geeft ook dit gevoel mij een soort ‘Gaslight’ emotie (refererend aan de film): Ik weet dat er een gek is die mij gek wil maken, maar merk dat er voor andere mensen alleen maar reden is om aan te nemen dat ik een beetje hysterisch geworden ben, terwijl Hugo zich normaal of hoogstens wat aanstellerig gedraagt. Hugo gedraagt zich namelijk nogal schizofreen: zijn diepere gevoelslagen beheerst hij alleen maar tegenover mij niet, bij anderen gedraagt hij zich als de redelijkheid zelve… Het gevolg is echter dat ik mij met mijn angst voor hem volkomen geïsoleerd ga voelen, en zoals je weet ben ik ook de stabielste niet.’
Ik wil geloven dat Hugo ondersteboven was dat Renate, het topstuk onder de vrouwen, hem niet wilde. De toestanden die hij daar over maakte, zelfs een gesimuleerde epileptische toeval, zullen zeker niet geheel theater zijn geweest Maar ik ben sceptisch over wat volgde, net als Renate die klaagt over Hugo’s ‘polyinterpretabiliteit’: ‘simulant, zelfmoordenaar, theatermaker’. Hugo accepteerde geen nederlaag en zijn gedrag lijkt mij eerder een onverzoenlijke rancune over een onacceptabele afwijzing dan onstilbaar liefdesverdriet. Met dat liefdesverdriet viel het trouwens mee, zoals Etty ook beschrijft. Vrij spoedig verdween Hugo in het bed van Fritzi ten Harmsen van der Beek, ‘daarmee zijn trouwe vriend Peter Vos uit hetzelfde bed + huis verstotend’ (brief Renate 12/10/63). Opgelucht trachtte Renate de vriendschappelijke relatie met Hugo te herstellen, maar al gauw was het uit met Fritzi. Renate schrijft daar over op 12/10/63: ‘nu rouw ik toch een beetje om de opnieuw geteisterde mathematicus. Ook eerlijk gezegd houd ik mijn hart vast – hij zal toch niet opnieuw…’ Toch wel. Hugo’s rancune tegen Renate bleef en hij zou haar tot in lengte van dagen blijven achtervolgen. Voor Renate werd dat echt een bezoeking, zoals uit haar latere brieven blijkt. Toen zij MS kreeg, bleef ze mij als back-up raadplegen over haar ziekte. Ik hield de literatuur bij, stuurde haar artikelen over nieuwe ontwikkelingen op en poogde haar af te houden van de alternatieve middelen en geneeswijzen, waardoor ze achtervolgd werd. De MS was helaas progressief en Hugo hield ook niet op. In haar laatste brief (15/8/82) aan mij schreef Renate: ‘Wat is ie toch een bloeddorstig ettertje. Vroeger was hij toch nog wel eens leuk, nu is hij sinds jaren zo primitief demagogisch geworden. Ik zag hem graag aan de hoogste tak van de appelboom bungelen…’
Nog even over die telefoontjes, die nachtelijke telefoontjes, die beruchte onophoudelijke telefoontjes, die Renate bleven achtervolgen. Ze was er van overtuigd dat die van Hugo kwamen, al heeft ze dat nooit kunnen bewijzen. Hugo ontkende alles, ook in brieven aan mij. Etty kiest hierin de kant van Hugo. Ze haalt een interview aan van Koenen met de tweede man van Renate, Jaap van Heerden, die vindt dat je iemand niet publiekelijk als dader aan mag wijzen, als daar geen bewijs voor is. Hij vond dat ‘wraakzuchtig en absoluut onjuist’. Diezelfde Jaap had echter Renate toen al lang in de steek gelaten en dat was niet zonder strubbeling gegaan. Een nuchtere objectieve evaluatie viel van Jaap niet te verwachten. Zelf heb ik Hugo op dit punt nooit geloofd, wat hij mij ook aan ontkenningen schreef. De telefoontjes waren zo geraffineerd dat de opbeller nooit te achterhalen was. Als Renate over ging op een geheim nummer, wist de opbeller dat altijd vrij snel uit te vogelen. Toen Renate’s moeder terminaal was, en Renate de telefoon niet uit wilde zetten, gingen de telefoontjes door. Wie doet zo iets, wie heeft het verstand, de technische vaardigheid en de onverzoenlijke vasthoudendheid om zoiets uit te voeren en vol te houden? Dat kon toch niemand anders dan Hugo zijn?
Biografieën worden makkelijk hagiografieën, maar dat kun je Etty niet verwijten. Ze toont in extenso Hugo’s verbale en intellectuele genialiteit, maar verbloemt niet zijn onbetrouwbaarheid, zijn egoïsme, zijn rücksichtsloze agressie, zijn gebrek aan empathie. Hugo’s vrouw had de pech dat zij een melanoom kreeg in een tijd dat aan een uitgezaaid melanoom nog niets te doen was. Zo bleef Hugo achter met 3 kleine kinderen. Die kinderen hebben daar ook aardige kanten van beschreven, maar Etty verhult niet dat er van de opvoeding weinig terecht kwam. Hugo zorgde niet voor een adequate vervanging voor de weggevallen moeder en zelf was hij voornamelijk bezig met stukjes schrijven en vrouwen versieren. Een onsympathiek detail dat mij ook trof was dat Hugo de grote bijdrage van een naaste collega aan zijn proefschrift heeft weggemoffeld.
In het debat over de biografie in De Balie merkte Grunberg op dat de polemische stukken van Hugo niet zullen beklijven, te tijd- en persoonsgebonden. Grunberg vond ook dat de latere polemieken vaak over de top gingen, de vergelijking van minister Ruding met Eichmann bij voorbeeld, en daardoor niet effectief meer waren. Door zijn status als ster publiekstrekker kreeg Hugo te weinig weerwerk van hoofdredacteuren en programmamakers, waardoor zijn toon steeds onsubtieler en schriller werd. Zijn obsessieve stukjesschrijverij werd een verdienmodel, waardoor hij niet meer toe kwam aan substantiëler werk. Zijn Multatuli-biografie is nooit gerealiseerd, zijn wetenschappelijk werk is na zijn proefschrift blijven steken. Voor iemand met de formidabele talenten van Hugo is dat toch wat mager. Zijn unieke verhalenbundels en de Opperlandse taal en letterkunde weerspiegelen het genie van Hugo, maar hij heeft niet geleverd wat hij in zijn mars had en hij laat wel veel beschadigde mensen achter. De eindeloze stoet vriendinnen die hij in de steek heeft gelaten, Renate, prof. Buikhuizen die Hugo op dubieuze gronden in de grond heeft geboord, en vele anderen. Als er één ding zeker is van Hugo, hetgeen ook door de biografie wordt bevestigd, is dat hij niet tegen zijn verlies kon. Zoals Etty in het debat in De Balie nog eens aanhaalde, speelde Hugo zelfs vals bij het scrabble met zijn kinderen om niet te verliezen. Als hij meende tekort te zijn gedaan was hij onverzoenlijk en onvermoeibaar. Dan haalde hij alles uit de kast om zijn gelijk te bevechten. Renate is daar de dupe van geworden.
Etty onthoudt zich van het psychologiseren, wel verstandig bij zo’n complexe figuur als Hugo. Als PC-redacteur ben ik niet aan zulke conventies gebonden en dus toch een poging tot duiding. Zelf beschrijft Hugo zich als een ‘asperge’ (Aspergersyndroom, autisme), maar dat lijkt mij een mystificatie. Echte autisten missen de charme en het aanpassingsvermogen dat Hugo in hoge mate had. Autisten weten ook niet 2000 vrouwen in bed te krijgen, zoals Hugo claimde. Een narcist dan, met psychopathische trekken. Klopt ook niet. Een narcist betrekt zijn kinderen in zijn zelfverheerlijking, zie Trump. Etty weet te rapporteren wat Hugo met zijn kinderen uitspookte en dat vind ik vrij gruwelijk. Wat dan? Sommige van zijn, in de steek gelaten, vriendinnen en Hans van den Bergh gebruiken de kwalificatie ‘psychopaat’ en dat lijkt mij passend. Hugo was rücksichtslos in wat hij nastreefde, hij had geen enkele empathie met zijn slachtoffers en hij kon vaardig allerlei maatschappelijk aanvaardbare rollen spelen. Geniale psychopaat, dat wel, maar een psychopaat. Ook Etty beschrijft Hugo als een onmogelijk mens, een uiterst begaafde rotzak, maar toch iets milder dan ik als vriend van Renate geneigd ben te doen. Ik houd het op een vrij goed aangepaste psychopaat, slim en slinks, zoals Renate schreef.
Piet Borst
(redacteur 1954-1957)
Wat was het al koud buiten! Karlijn kon niet wachten tot ze weer veilig achter haar laptop zat. Enkele weken geleden had ze Farm Date ontdekt, een datingsite voor agrariërs. Karlijn was geen agrariër, maar ze had geen bezwaar tegen kippen en dronk graag melk, dus het scheelde niet veel. Bovendien waren boeren bij uitstek geschikte kandidaten om mee te trouwen, omdat boeren veel geld hebben, en Karlijn juist heel weinig.
Het wilde maar niet warm worden in huis. Karlijn woonde op de derde verdieping van een flat, een lelijke, oude flat in het deel van de stad waar nog geen wijnbars waren. De balustrades in het trappenhuis hadden tierelantijntjes in het hout, waardoor het gebouw tot monumentaal pand was uitgeroepen. Het mocht niet gesloopt worden noch gerenoveerd, en daardoor was de isolatie klote. Alle kozijnen stonden scheef en zaten vol akelige kieren: het was een zoete inval voor weer en wind. Om zich te verweren droeg Karlijn pantoffels van alpacawol. Maar de wind had maling aan alpacawol. Het blies er dwars doorheen, en op koude avonden huilde Karlijn zachtjes onder haar deken.
Verhuizen was geen optie voor Karlijn omdat ze vier dagen in de week bij de HEMA werkte. De HEMA betaalde: niet goed. Op een nieuwe woning maakte ze geen schijn van kans, niet in deze economie. Het was jammer dat haar moeder haar geen geld had nagelaten. Vorig jaar was haar moeder opnieuw getrouwd met een man die PlayStations verkocht op de Beverwijkse Bazaar. Zoran, heette hij. Wanneer Zoran niet op de Beverwijkse Bazaar was, werkte hij in de haven om verscheidene waren aan te nemen, en wanneer hij niet in de haven was, zat hij thuis en verkocht hij concertkaartjes op Marktplaats.
Een maand nadat Karlijns moeder met Zoran getrouwd was, struikelde ze over een PlayStation 5 die haar geliefde op de hoek van de bovenste traptrede had gezet. Karlijns moeder was er nog niet aan gewend dat daar nu regelmatig van alles stond, en dat gebrek aan gewenning had haar het leven gekost: onderweg naar de bodem van de trap had ze haar nek gebroken. Karlijn kreeg het nieuws van Zoran per sms. In de sms stond:
je moeder is van de trap gvallen. Neck gebroken
Toen Karlijn informeerde of het naar omstandigheden goed met haar moeder ging, reageerde Zoran met een emoji van een duim naar beneden.
Omdat Zoran nu de wettelijke echtgenoot van haar moeder was, erfde hij het huis en de spaarrekening, en Karlijn niets. Alhoewel: niets dat liquide was. Zoran had Karlijn het bruidsservies geschonken van het huwelijk waaruit Karlijn was voortgekomen. Het was een complete set, van echt porselein, met gouden randen op de borden en schotels, en een brocante bloemenpatroon op de kopjes en kommen. Uit medelijden had Zoran er ook nog de PlayStation 5 die bovenaan de trap stond cadeau bij gedaan. Dat dat ding aan de dood van Karlijns moeder had bijgedragen, zei hij er voor het gemak maar niet bij.
Bij thuiskomst had Karlijn het bruidsservies meteen in haar buffetkast gezet. Sindsdien poetste ze het iedere zaterdag, en op doordeweeks dagen keek ze er verlangend naar. Wanneer haar buren stil waren, meende ze dat het servies haar aanmoedigend toezong vanachter de kastdeuren. Trouw rijk en niet crimineel, luidde hun lied.
Maar die ene avond wilde het maar niet vlotten op Farm Date. Een boer die Hans heette had haar een persoonlijk bericht gestuurd: hij vroeg of Karlijn van paarden hield. Karlijn zei dat ze paarden best tolereerde, waarop Hans haar een foto van een oogst winterpenen stuurde. Voer voor paarden, typte hij erbij. Karlijn wist niet goed wat de bedoeling was van deze toelichting, maar toen schreef Hans dat Karlijn de winterpenen mocht hebben als hij haar van achteren mocht nemen in zijn stal. Dat vond Karlijn nogal obsceen. Ze liet de winterpenen voor wat ze waren.
In Karlijns gewone inbox wachtte een mail. Ze kende de afzender niet. Het bericht luidde:
Waarde vriendin,
Mijn naam is prins Albert Surugaba. Ik mail je met een bijzonder verzoek. Onlangs is mijn vader, koning Herman Surugaba, overleden na een vreselijk ziekbed en ik ben zijn enige erfgenaam. Gisteren kwam ik tot de ontdekking dat mijn vader een bankrekening in Nederland had, met een saldo van vijftig miljoen euro. Van de bank mag ik geen toegang tot de rekening krijgen totdat ik een administratievergoeding van drieduizend euro heb betaald. Zou jij me alsjeblieft kunnen helpen? Zodra ik bij de bankrekening kan betaal ik je meteen terug, en geef ik je EEN MILJOEN EURO als bonus, bovenop mijn eeuwige dank. Ik hoop dat ik je met mijn bericht niet overval. Ik vond je emailadres via een database en je leek me een betrouwbaar persoon. Ik kijk uit naar een vruchtbare samenwerking!
Hoogachtend,
Albert Surugaba, prins van Benin
Karlijn las de mail nog een keer, en nog eens. Het stond er allemaal echt: ze was door een rijke prins benaderd en hij zocht haar hulp. Ongelooflijk! Een miljoen euro… Leefde haar moeder nog maar, die zou dit alles geweldig hebben gevonden. Wie weet keek ze vanuit de hemel wel op Karlijn neer en knikte ze aanmoedigend.
In haar hoofd begon Karlijn het geld al uit te geven. Ze zou de flat laten isoleren, een nieuwe keuken laten bouwen, of nee – dat zou allemaal niet meer nodig zijn! Ze zou prompt kunnen verhuizen naar waar ze maar wilde. Een losstaand huis op Texel… Karlijn had altijd al op een eiland willen wonen. Of in Kaatsheuvel, vlakbij de Efteling, en dan elk weekend in de Vogel Rok, puur omdat het kon. Ze schreef meteen terug.
Beste prins Surugaba,
Mag ik je Albert noemen? Albert, ik ben vereerd dat je me hebt gevraagd om je te helpen. Dat doe ik graag! Kom je ook echt naar Nederland toe? Aan je schrijven te zien spreek je de taal voortreffelijk. Ik zou je in elk geval graag ontmoeten, ook voor het afwikkelen van de transactie. Het is hier bijna kerst! Ik weet niet of jullie dat vieren in Benin, maar het is erg koud en overal zijn lichtjes. Als je nog een slaapplek zoekt, ben je welkom bij mij.
Lieve groet,
Karlijn
Dat laatste aanbod was een beetje brutaal, maar de prins vroeg haar immers om een flinke smak geld voor te schieten, en daaruit sprak ook weinig bescheidenheid. Alhoewel je je dat, wanneer je een prins was, wellicht kon permitteren. Tevreden zat Karlijn achterover in haar stoel. Het was nog steeds koud in huis, maar ze had tenminste contact gelegd met een mogelijke redder.
Terwijl ze op een reactie van Albert wachtte, keek Karlijn naar haar banksaldo. Op het scherm verscheen een getal: 80,43 euro. Dat was niet genoeg voor de administratievergoeding, bij lange na niet… Zo had de prins niets aan haar. En zelfs als ze haar salaris van de HEMA morgen kreeg, kwam ze nog steeds meer dan duizend euro tekort. Het was hulpeloos.
Karlijn ijsbeerde door haar woning. Ze zou morgenochtend wat geld uit de kassa kunnen stelen op werk, en wanneer dat makkelijk bleek, een wat groter bedrag uit de kluis. De HEMA was een miljoenenbedrijf, een paar duizend euro was niks voor hen. Maar als ze erachter kwamen, zou het zo gênant zijn… Karlijn wist niet of ze dat kon verdragen.
In haar woning was er niets van waarde. Haar laptop was hooguit een paar honderd euro waard, een televisie had ze niet eens. Dat malle ding dat ze van Zoran had gekregen stond al maanden in een hoek te verstoffen. En in het bankstel, een cognacleren exemplaar dat ooit mooi was, zat vochtschade.
Karlijns keek naar het bruidsservies. Voordat het aan haar moeder was geschonken, was het van haar grootmoeder geweest, en daarvoor stond het een lange tijd in een chique etalage. Haar grootvader had er destijds een schandalig bedrag voor betaald omdat Karlijns grootmoeder een gehaaide vrouw was, en zich niet inliet met mannen die geen centen hadden. Karlijns grootvader had dus iets te bewijzen.
Tegenwoordig was het bruidsservies zo’n tweeënhalf duizend euro waard. Dat was recent nog vastgesteld, na de dood van Karlijns moeder hadden ze het moeten laten taxeren voor de nalatenschap. Als ze het verkocht, kon ze de prins deze week nog helpen… Wie weet zou hij dan voor de kerst nog in Nederland zijn, en kon hij haar mee uit eten nemen.
Een voor een haalde Karlijn de borden, schalen, koppen en kommen uit de buffetkast. Voor elk serviesstuk huilde ze meerdere tranen, maar toen bedacht ze dat ze, met die miljoen, het bruidsservies onmiddellijk weer terug kon kopen – en dus zou ze het niet lang kwijt hoeven zijn. De kalmte wederkeerde. En de prins had inmiddels ook teruggeschreven:
Liefste Karlijn,
Ik dank de goden op mijn blote knieën dat ik geholpen zal worden door zo’n lieve, attente vrouw als jij! Ja, ik kom dolgraag naar Nederland, en ik maak dan graag van je gulle aanbod gebruik. Ik zal je behandelen als een prinses, als dank voor alles dat je voor mij mogelijk maakt, en natuurlijk krijg je dan ook de EEN MILJOEN EURO die ik in mijn eerdere schrijven noemde. We zullen een zalige kerst hebben samen. Maar eerst moeten we de administratievergoeding regelen. Wanneer kun je het geld overmaken? Ik wacht op je antwoord.
Met eerbied en bewondering,
Albert Smith
Hé, dat was gek, dacht Karlijn, ineens heette hij geen Surugaba meer. Zou het iets te maken hebben met het feit dat ze nu informeel met elkaar waren? Misschien was het wel gewoon iets van zijn cultuur dat ze niet begreep. Wat maakte het ook uit! Albert leek een vriendelijk en beleefd persoon te zijn, en hij was ook nog eens rijk. Veel beter dan dat zou ze het niet treffen.
Karlijn bleef de hele nacht op om de individuele serviesstukken in papier te verpakken. Ze deed het met de grootst mogelijke voorzichtigheid, voor zover de adrenaline dat toeliet. Af en toe droomde ze even weg in een fantasiebeeld, en dan zag ze zichzelf in een witte jurk met een sluier die tot haar tenen reikte, en die haar een mysterieuze allure gaf. Prins Albert zou bij het altaar op haar wachten en met een brede grijns haar sluier oplichten, omdat hij wist dat er een verrukkelijk leven komen ging.
In de ochtend torste Karlijn het gehele bruidsservies naar de lommerd. De taxatiepapieren van de notaris nam ze mee als bewijs van hun waarde. De lommerd keek naar het bruidsservies en constateerde dat het inderdaad waardevol was, maar wellicht nog het meest in sentimentele zin.
‘Weet je heel zeker dat je dit allemaal aan me wilt verkopen?’, vroeg hij.
‘Heel zeker’, zei Karlijn. ‘Ik heb sinds gisteravond een relatie met een prins uit Benin. Hij is erfgenaam van een gigantisch fortuin en hij wil een deel ervan aan mij geven. Ik moet alleen eerst de administratievergoeding voor hem regelen. Zo gaat dat in Nederland, snap je. Een en al bureaucratie.’
Karlijn rolde theatraal met haar ogen, als een cosmopolitaine vrouw: een vrouw van de wereld.
‘Benin… is dat geen republiek?’, zei de lommerd.
‘Wat?’
‘Benin is geen koninkrijk, dunkt me. Het heeft geen koning.’
‘Dat klopt, die is dood’, zei Karlijn. ‘Nu is er alleen nog een prins over. En die komt met de kerst dus bij mij langs. Schiet je een beetje op? Ja, ik zal hier even tekenen… en hier zeg je, vooruit… Maak je het geld meteen naar me over? Mijn bankrekeningnummer staat hier. Goedendag!’
Thuis bracht Karlijn haar nieuwe geliefde meteen op de hoogte.
Lieve Albert, mijn liefste,
Het geld is binnen. Ik heb er iets dierbaars voor moeten verkopen, maar het bleek nog meer waard te zijn dan ik al dacht: ik heb er precies drieduizend euro voor gekregen! Ik maak het graag zo snel mogelijk naar je over. Laat je me nog even je bankrekeningnummer weten? Ik kan niet wachten om je in mijn armen te sluiten, mijn schitterende prins.
Hunkerend naar jou,
je Karlijn
Dit keer liet de reactie van Albert niet lang op zich wachten. Binnen twee minuten ontving Karlijn dit bericht:
BJ66BJ044390000769
into account of Abdul Smith
thanks very much please
Arme Albert, de passie was hem teveel geworden. Hij was zo verheugd om naar Karlijn toe te komen, dat hij spontaan zijn naam was vergeten. En zijn taal!
Karlijn maakte het bedrag meteen over, zoals ze had beloofd. Ze schreef een zachtaardig mailtje naar haar prins, een kortere dit keer, om hem niet nader te overrompelen, maar desondanks duidelijk te maken dat het geld was overgemaakt. Eindelijk kon hij bij het fortuin van zijn vader. Als hij voor deze week een vlucht naar Schiphol boekte, was hij nog op tijd voor kerst in het land. Karlijn zou hem opwachten met een oliebol. Een hele zak oliebollen, zelfs, zodat de prins wist dat ze menens was.
Karlijn zette een nummer van David Sylvian op en begon dromerig te dansen. Toen het afgelopen was keek ze naar de buffetkast waar eerder nog haar geliefde servies stond. Het zou maar heel even bij de lommerd hoeven blijven. Zodra haar prins over zijn jetlag heen was, zouden ze het samen weer ophalen.
Van Albert was er nog geen nieuw bericht binnengekomen. Die man is nu natuurlijk zijn koffers aan het pakken, dacht Karlijn. Hij komt zo snel als hij kan naar me toe. Ze keek naar haar plafond, waar rode schimmels floreerden, en vouwde haar handen. Dank u, moeder, zei ze, dat u vanuit de hemel zo goed voor mij zorgt!
Nadia de Vries
U kent het gezegde: je moet niet met een kanon op een mug schieten. Maar waarom eigenlijk niet? Wat als de mug het Horst Wessellied in je oor zoemt? Wat als hij een dichter is die klassieke versvormen gebruikt om het genot van bodybuilden te bezingen? Wat als hij zijn werk omschrijft als een ‘enorme vuurtornado’ en vervolgens de versregels ‘het koud van de nacht blaast zijn rust in het ochtendgloren: / Luca de Clippelaar / is gisteren tweeëntwintig jaar geworden’ uit zijn pen krijgt? Zo’n mug dient toch met elk beschikbaar artilleriestuk beschoten te worden, zodat hij de kans niet krijgt om eitjes te leggen?
Nee, u weet niet wie Luca de Clippelaar is, en deo volente zult u nadat u dit stuk heeft uitgelezen nooit meer iets van Luca de Clippelaar vernemen. Luca de Clippelaar is een randfiguur in een subcultuur van een splintergroep: hij is voor zover ik weet de enige dichter binnen de jongerenpartij van Forum voor Democratie, ’s lands grootste verzameling mensen die houden van hun ras, bretels en de Spotify-afspeellijst ‘Calming Classical’. Nu leert Ezra Pound ons dat het zijn van een nazi een geslaagd schrijverschap niet per se in de weg hoeft te zitten (al behoren JFVD’ers over het algemeen tot de sulligste en minst-neukende nazi’s, wat niet helpt), maar in Luca de Clippelaar zie ik als Bolaño-adept mijn vooroordelen godzijdank bevestigd.
Want vrienden, wat is dit een loodvergiftigde kankermongool. Van een samenvatting van Luca’s nieuwe boek zouden u en ik beide een IQ-punt of twintig verliezen, dus ik zal een schetsmatig overzicht proberen te geven. In de ruwweg vierhonderd (!) pagina’s reisbrieven die het eerste deel van dit boek vormen, omschrijft Luca zijn penis onder andere als een ‘liefdesangel’ en een ‘liefdesroede’, foetert hij op ‘proleetariërs [sic]’, smacht hij naar een ‘volle blonde boerenmeid’ met ‘koeienstront onder haar nagels’, schrijft hij over het ‘stromende en volzindoorspekte proza van Oswald Spengler’ (waar zou proza anders mee doorspekt zijn, weekdier? bijwoordelijke bijzinnen?), en verwondert hij zich over het vrouwelijke geslachtsdeel van de Aziaat, die ‘een andere vorm heeft dan die van een blanke mevrouw’. Hij wisselt af tussen het volstrekt debiele (in bad: ‘mijn benen waren twee eilanden die de oceaan op en neer deden golven en mijn lul een zeer puntige vulkaan die al eeuwen lag te slapen’) en het volstrekt banale (in het restaurant: ‘geen truttig gedoe. Dit was een salade voor mannen.’). Hij vertoont het ritmegevoel van een epileptische jazzdrummer en de taalbeheersing van een kersverse bootvluchteling.
Heel gek is het natuurlijk niet dat er bar weinig deugt aan het in eigen beheer uitgegeven boek van een drieëntwintigjarige Basicfit-provinciaal, maar waar ik me wel over verbaasde was dat dit slachtafval onder JFVD’ers (toch de schildmaagden van onze hoge cultuur, als het goed is) daadwerkelijk gewaardeerd wordt. Dixit Iem Al Biyati, de kogelvormige en grappig genoeg Irakese leidster van de JFVD: ‘Op genoeg momenten kon ik mezelf verplaatsen in de hoofdpersoon met al zijn ellendigheid, liefdesverdriet, onzekerheid en cynisme, maar uiteindelijk ook zijn humor, gevoeligheid, wilskracht, absolutisme, liefde en schoonheid’. Wil Iem soms die zeer puntige vulkaan beklimmen? Als er ergens nog genoeg sociale onveiligheid zou moeten heersen om een insect als Luca psychologisch te verpulveren, zou het de JFVD moeten zijn, maar zelfs daar kan dit onkruid nu tieren. O tempora, o mores.
Luca’s boek wordt afgesloten met een aantal gedichten. Die komen ongeveer neer op wat je zou verwachten als je een veertienjarige een week op zou sluiten met een fles lijm en de verzamelde Instagramverhalen van Thierry Baudet. Neem het hermetische, maar toch universele gedicht ‘Brief an den vater’: ‘Jaja… / Studeren, / Diploma’s halen, / Daarna werken / En veel geld verdienen. / Maar wat dan, pap?’ Dan knoop je je op, jongen.
Hij mag dan wel een conservatief zijn, ook het liefdesspel laat Luca niet onbesproken. Dat wil niet zeggen dat hij een of andere amorele hedonist is, integendeel – zelfs middenin de geslachtsdaad is de politiek nooit ver weg. In zijn erotische lyriek verweeft hij vleselijk genot met maatschappijkritiek, zoals in het gedicht ‘Aegina’: ‘waar we rollebollend over het strand / de liefde bedreven bij het vallen van ‘t Avondland’. Dezelfde tweeledigheid is te herkennen in het gelaagde gedicht ‘El gran masturbador’ (alleen klassiek geschoolden zoals u en ik doorzien deze subtiele toespeling): ‘Overpeinzend de verspilde marmerslangen / Die schokkend uit mijn ader ronnen’. Marmer, zoals bij de Romeinen, maar ook zoals bij teelvocht, snapt u?
Ik kan hier nog lang en met veel plezier uit blijven citeren (oké, nog eentje dan: ‘aan mijn fallus der overstijgende levenslust / rijg ik de wereld tot mijn libido is uitgeblust’), maar we moeten door, we zijn nog niet bij het dieptepunt. Kunt u zich Iem al Biyati van hierboven nog herinneren? Die Arabische JFVD-voorzitster, onze eigen mollige Amin al-Hoesseini al-Hollandi? Ik heb niks met eugenetica, maar als de JFVD mij als consultant in zou huren, zou ik wel weten welke dromedarisbult ik als eerste lek zou prikken, als u begrijpt wat ik bedoel.
Dat smaken verschillen, blijkt uit Luca’s gedicht ‘Morgenland (3e versie)’, dat aan Iem is opgedragen. ‘Zoet Arabië, vannacht slaap ik in uw armen. / Hier is zaligheid eindeloos / En de oase gevuld met de hoorn des overvloeds. / Lief Perzië, ik kus u duizend en één maal.’ Nu is het wachten op het tapijt van Aladdin. ‘Ik vlieg met u mee [daar is-ie, red.], waarheen u gelieft, / Want op u ben ik verliefd, / Mijn zoete vrouw, / Mijn prinses der Oriënt’.
Hoe kan een oase gevuld zijn met een hoorn des overvloeds? In fysieke zin, bedoel ik, wat betekent dit überhaupt, mongool? Het enige wat jij aan je liefdoesroedel geregen krijgt is clichés en hitsigheden. Houd jij je maar bezig met je maaltijdboxen en je prinses der Oriënt, en laat de poëzie voortaan over aan mensen wier zeer puntige vulkanen niet al eeuwen liggen te slapen. Terug de modder in, boertje.
MAJM
Brieven uit ballingschap,
Luca de Clippelaar.
Eigen beheer (Amazon), €16,35
Natuurlijk, dat Amerikanen weer voor Trump gekozen hebben, dat het klimaat onherroepelijk naar de tering gaat en dat het humorloze doodbombarderen van burgers in Palestina-Libanon-Oekraïne voor het oog van de wereld door blijft gaan is net zo triest als het schrappen van demonstraties tegen bezuinigingen op het hoger onderwijs vanwege verwachte rellen uit het pro-Palestijnse kamp – zeker, absoluut, daar valt niets tegenin te brengen en ik ben de laatste die dat zou willen doen, maar ik denk ook dat we de zaken wel een beetje in perspectief moeten blijven zien.
Is het bijvoorbeeld iemand al opgevallen dat na de jarenlange gevelrestaurantie de naam van Het Scheepvaartmuseum teruggekeerd is in het lettertype Arial? Zwart en zonder hoofdletters, in dat voor Windowsgebruikers gratis lettertype uit 1982, op de klassieke zandkleurige gevel van het monumentale gebouw uit 1656. Alsof het een leesoefening is voor zwakbegaafden:
(Zou er iemand geweest zijn die zich heeft afgevraagd of dat gebouw daadwerkelijk een naamsaanduiding op de gevel nodig had? Welke natte vuurpijl zou aan de hint van dat achttiende-eeuws VOC-schip voor de ingang niet genoeg hebben?)
Het zal zeker geen typisch Amsterdams verschijnsel zijn, maar wie binnen de tweevingerige kringspier van de A10 woont wordt wel erg royaal bediend: de verrukkelijk sadistische details die de straat aan de weggebruiker openbaart. Denk aan hoe iemand, hikkend van de lach, het ontwerp bedacht moet hebben van de keiharde en bij regen spekgladde stoeprand voor de fietsenkelder van de OBA. Of de open fietsenroltrap (ook spekglad bij regen) voor het Centraal Station, waar je door een louter Engelssprekende robot geïnstrueerd wordt uit je doppen te kijken, áls die roltrappen al werken (eeuwige bron van huiverend genot: dingen die moeten werken, maar dat niet doen).
Onnodig leed is een veelkoppig en altijd hitsig monster. Veel kan ik begrijpen, maar waar mijn opwinding voor fietstassen vandaan komt weet ik niet. Andermans fietstassen, welteverstaan. Gaat mijn hart tekeer vanwege de ruimte die ze innemen naast het achterwiel, zowel op het fietspad als in het fietsenrek – ruimte waarvan de fietstassengebruiker zich nooit bewust lijkt? Of is het vanwege de veronderstelde handigheid van die zaadloze zakken, canvas buidels die vooral door voorbijwandelende toeristen gebruikt worden om Wok to Go-bakken, volgescheten koffiefilters en doe-hetzelfabortussen in te bewaren? Misschien voel ik een koortsige gloed opkomen als ik zie hoe geconcentreerd langzaam die fietstassers met hun waterdichte jassen en beslagen brilletjes vooruit plegen te komen, in een uitdagend laag tempo, haast bedoeld om naderbij te komen, een uitnodiging zonder taal, een fysiek lonken – kom maar – dat op elementair niveau provocerend contrasteert met de deuken in het doek van de fietstassen. Ik weet het niet.
Vrij Nederland is zekerder als het om zulk soort kwesties van de openbare weg gaat. De kwestie is in dit geval de fatbike. Daarover meldt VN op Instagram namelijk dat ze er ‘zeer dom’ uitzien. (Inmiddels is het met de verkoop van fatbikes steil bergafwaarts gegaan.) Ik heb over deze beschuldiging nagedacht en ik denk dat je veel van fatbikes kunt zeggen, maar niet dat ze er ‘zeer dom’ uitzien. Eerder overdreven stevig, robuuster dan de reet van je vader, avontuurlijk, Oost-Duitsland-jaren-zeventigachtig. Het is irritant dat ze je zo geruisloos inhalen in vergelijking met fossielebrandstofknetteraars en het is verontrustend dat de helft van de berijders die op de spoedeisende hulp belandt jonger is dan zestien jaar maar wettelijk net niet dood genoeg voor orgaantransplantaties. Bovendien zal het rijgedrag van zulke onvolwassen fietsers Vrij Nederland-lezers ongetwijfeld een doorn in het oog zijn, rijgedrag waaruit een grote mate van onbescheidenheid spreekt.
Aangekomen bij deze alinea zal de lezer wel opgemerkt hebben dat ik veel voel bij het stadsverkeer. Niet alleen kan ik ervan genieten om me te verwonderen over de heerlijke grillen van medeweggebruikers, ook de stadsplanning, openbare werken, betongrijze rondingen van infrastructuur en zelfs het gemêleerde verkeersgeluid bereiken op een doordeweekse ochtend alle uithoeken van mijn gevoel. Ik heb vaak de ervaring dat ik, al fietsend of lopend door de stad, meer meemaak dan ik feitelijk zou kunnen navertellen, dat ik me in een haast droomachtige, verheven toestand bevind die meer betekent dan de straatstenen die onder me wegtrekken of de mensen die me passeren, versneld afgespeelde wolken achter de bomen. Het verkeer is een verzameling objecten in een grootsch verband, een mysterieuze entiteit die voor iets groters staat, en dat grotere wil me via een raadselachtige omweg laten zien hoe het ervoor staat in het leven, de liefde, de literatuur.
Die fatbike wil ons iets vertellen over de stand van zaken in de literatuur, dat is me inmiddels duidelijk geworden. De gemiddelde lezer is het niet gewend om rechts ingehaald te worden, dat twee jongens onbeschaamd lol kunnen hebben (let op: onbeschaamd, lol), dat ze ‘ineens’ met ‘veel’ zijn en schijt hebben aan ingesleten regels. En ik wil niet generaliseren, dat is iets voor VVD’ers en boeren, maar het zou me niets verbazen als de VN-lezer niet voorbij de zwarte yeezys en hoody kijkt, want als de fatbiker een blonde scheiding, een AppleWatch en een linguale jeukbeugel zou dragen was hij geen mediterroraantje maar een ambitieuze weggebruiker. Een godeskind dat over ’s Heeren wegen zoeft als een goede grap over het hoofd van je moeder.
Was er maar een literair tijdschrift dat nooit genoegen neemt met de status quo in de letteren, een status die zich behaaglijk dicht nestelt tegen een tandeloos gemiddelde. Een literair blad dat de vinger in het zere plekje steekt, omdat dat soms moet en vaak ook gewoon leuk is om te doen. Een blad waar stijl even belangrijk is als hang naar beledigen, zelfdestructie, death by InDesign, mooie woorden over moeders. Een blad dat geen enkele smaak-, zeden- of moraalregel respecteert, hooguit de richtlijnen uit het Groene Boekje, en dan de reguliere literaire bladen links en rechts lachend inhaalt op opgevoerd maar diepzinnig proza. Een weekblad dat trouwens tweewekelijks verschijnt, op vreemd dik krantenpapier waar de incontinente Thomas de Veen urenlang plezier van heeft.
Als gastredacteur van PC mocht ik enkele weken meekarren op dit gevaarlijke vehikel, achterop, het zadel nog warm van Delphine Lecompte, de wereld- nee Beneluxbekende televisieontregelende bladblazende roekeloze neushoornjagerjagende etceteraënde gifmenger. Ik heb veel geleerd en besluit het voor mezelf te houden. Krijg zelf de tering.
Eén vraag houdt me nog wel bezig. Waar gaan die fietstassen over? Over mezelf? Waarschijnlijk over mijn angsten, de angst om de verkeerde keuze te maken: alles kan altijd handiger, efficiënter, juister. Er bestaat een slimmere versie van mezelf die meer uit het leven haalt, die meer geniet, maar ik ken hem niet, hooguit een vage afdruk van zijn ziel in de deuken van fietstassen.
M10
Tobi Lakmaker heeft een column in Volkskrant Magazine. Die is meestal iets beter dan die van Thomas van Luyn in hetzelfde blaadje, maar verder valt er niet zo veel over te zeggen. Althans, normaal gesproken: de meest recente Lakmaker was zo explosief dat zelfs weblog Tzum erover rapporteerde. Gewoonlijk plaatst het weblog alleen literaire analyses van het oeuvre van Roxy Dekker, de meest opwindende interviews met Marjoleine de Vos en de filmpjes van Jan Wolkers’ favoriete okkernootdoelwit Maarten ’t Hart waarin die boeken aanprijst om zijn bonuspensioen bij Boekhandel De Kler op te strijken, maar nu was er ook ruimte voor echte pennenstrijd.
Lakmaker uit in desbetreffende column zijn teleurstelling over de nasleep van het Ronit Palache-schandaal bij Prometheus van een paar jaar geleden. Tobi is tegen onrecht, en dus is hij boos op alle schrijvers bij Prometheus die niet zijn weggegaan nadat bleek dat Mai Spijkers (en Palache zelf ook) af en toe iemand uitschold die dat waarschijnlijk gewoon verdiende. ‘Na het verschijnen van het hierboven genoemde onderzoek stond de deur immers wagenwijd open om stelling te nemen en te vertrekken, maar de schrijvers van Prometheus hebben bij voorkeur schijt aan de manier waarop hun eigen redacteuren en diens collega’s worden behandeld.’ Een sterke boodschap, al verliest die iets van kracht omdat Tobi zelf ook schijt lijkt te hebben aan de manier waarop zijn redacteuren worden behandeld: het is hier namelijk gewoon ‘dier collega’s’.
Naast makkelijk schrijven heeft Lakmaker ook makkelijk praten. Het fonds van Prometheus zit vol jonge schrijvers die allang blij zijn dat iemand hun boek wil uitgeven. Niet iedereen heeft immers een directeur van een andere grote uitgeverij als broer. Ja, hoe zat dat ook alweer? Lakmakers halfbroer is Daniël van der Meer, medeoprichter van Das Mag. Hij nam het prototype van Lakmakers latere debuut, De geschiedenis van mijn seksualiteit, op in een verhalenbundel voor schrijvers die nog niet gepubliceerd waren. Van der Meer is ook de beste vriend van Daan Heerma van Voss, met wie Lakmaker een relatie had toen hij nog een 18 jaar oude vrouw was en Heerma van Voss nog een 30 jaar oude man. Niet gek, dus, dat Lakmakers boek een groot succes werd; daar kon geen gebrek aan talent verandering in brengen.
De romanschrijver in Lakmaker komt in de column ook naar boven, wanneer hij de cancelcultuur op literaire wijze vergelijkt met ‘een soort schuldeiser die zijn werk niet goed doet: we krijgen zo nu en dan iets terugbetaald, maar eigenlijk veel te weinig’. Lakmaker, spruit van het Sint Ignatius, heeft duidelijk nooit hoeven ervaren wat schuldeisers doen, want in deze analogie vergelijkt hij zichzelf met de staat. Het is veelzeggend dat hij, in een stuk waarin hij onrecht probeert aan te kaarten, zichzelf aan de kant van de machthebber schaart. Daarmee verraadt hij zijn werkelijke, bevoorrechte positie: als talentloze laaielichter die door familie en vrienden tot succesauteur is gebombardeerd. Lekker makkelijk, om dan anderen de les te lezen dat ze zich niet moeten laten misbruiken om dezelfde kansen te krijgen die hijzelf automatisch kreeg. Dat is een beetje hetzelfde als tegen een Chinees kindje in de iPhone-fabriek zeggen dat hij zijn tijd beter kan besteden aan buitenspelen.
Voor de duidelijkheid: het is niet alsof ik vind dat Mai Spijkers geen kritiek verdient, of verdedigd moet worden. Leuk hoor, die borrels, mooi man, maar uiteindelijk is hij gewoon een ordinair oliemannetje. En hij kan wel doen alsof Connie zijn palmolie was, maar de echte olie had zelfs nog minder literair cachet dan Palmen: Spijkers is eigenlijk gewoon rijk geworden met Fifty shades of grey, een soort All fours voor nog dommere vrouwen. Ethisch staat dat gelijk aan rijk worden met orgaanhandel.
Punt is dat Lakmaker wel de laatste persoon is die het recht heeft om die kritiek, wel of niet verdiend, te leveren. En waar Spijkers tenminste nog af en toe iets voelt, is Lakmaker een identiteitsloze arrivist, die zich, eenmaal gearriveerd, met een kaartje voor de eerste klas gefinancierd door het familiefonds, ook nog moreel verheven waant. Lakmaker is iemand die zijn eigen Wikipedia aanmaakt. Ik heb het even gecheckt, en met dat Wikipedia-account heeft hij ook helemaal niets anders gedaan; Lakmakers enige bijdrage aan de wereld is de lege huls van zijn eigen roem.
Op die Wikipedia wordt tevens vermeld dat Tobi’s overgrootouders ook al arrivisten waren, maar dan in Auschwitz, in 1943. Zo is er altijd wel wat.
WF