Monthly Archives: april 2015
Het aanhoudende lenteweer had in mij die mysterieuze daadkracht opgeroepen, die zelfs de grootste sloddervossen ertoe brengt om het huis aan kant te maken. Ik had mijn zinnen op de keuken gezet, wiens uitpuilende werkbladen ik met onvermoede kracht attaqueerde, waardoor ik nu niet alleen paradijselijk veel werkruimte heb, maar ook bijzonder volle keukenkastjes. Ik was net doende een stofdoek uit te kloppen, toen de bel ging.
In het halletje nam ik de brommende telefoon van de haak, en vroeg, met welke bezoeker ik het genoegen had. Ik ontwaarde uit de gebruikelijke ruis alleen een muisachtig jammeren, alsof een van de hortensia’s bij de voordeur tot leven was gekomen en door een voorbijganger onnodig geschoffeerd. Ik besloot barmhartig te zijn, en de plant met een ferme druk op de knop toegang tot het pand te verschaffen.
In het trappenhuis hoorde ik het sloffen van kleine voetjes, afgewisseld met datzelfde deftige gejeremieer en af en toe een flink ophalen van de neus. Met groeiende spanning hield ik het trapgat in de gaten, net als de kat die naast me op de drempel was verschenen. Na enige tijd kwamen de slofjes dichterbij, en toen ontwaarde ik eerst een in een elegant handschoentje gestoken handje op de trapleuning, en snel daarna een compacte bos grijs haar. Pas toen daar een frêle, maar onberispelijk geklede gestalte achteraan kwam, zag ik wie ik op visite had: een ontroostbare Louise Gunning.
Op de overloop versnelde haar pas, en bij de deur gekomen vloog ze op een bedeesd drafje tegen me aan. Ik sloeg mijn armen maar om haar heen. Ik voelde de schouder van mijn werkshirt nat worden van haar tranen. “Kom binnen,” zei ik. “Ik heb de keuken opgeruimd. Uren bezig geweest. Wil je koffie?” Als er een geëmotioneerde dierbare mijn huis binnen komt, voel ik me altijd wat onthand. Je staat immers voor een lastig dilemma: gaan we op de bank zitten en uitgebreid over de onderhavige situatie praten, of ben ik ingeschakeld als comic relief en moet ik het juist over andere dingen hebben? Ik wilde net mijn nieuw verworven ets uit de kast pakken, ik weet dat Louise van kunst houdt, toen haar zachte snikken overging in een gierende uithaal.
“Ik meende het niet Daan, wat ik allemaal zei.” Ik vroeg wat ze precies bedoelde. “Op het lustrum. Wat ik allemaal zei over PC. Dat jullie achterhaald zijn, vergane glorie. Het was bedoeld als een grapje. Ik wilde jullie toespreken op de toon die jullie zelf voor anderen gebruiken. Het was een stijlfiguur! Hans zei ook dat het een goed idee was.” Zacht over haar schokschouderende rug aaiend legde ik uit dat wij dat er allemaal heus uit hadden gehaald, dat stijlfiguren een PC-redacteur niet vreemd zijn. Niet zelden, vertelde ik, zijn hele stukken in het blad volkomen fictief, maar brengen ze een onderliggende, verzwegen boodschap over. “Ja dat dacht ik dus ook,” bracht ze hortend uit, “maar ik weet gewoon niet meer of de dingen die ik zeg wel overkomen zoals ze bedoeld zijn. Ik heb het gevoel dat alles wat ik zeg, verkeerd wordt uitgelegd, en dat elke poging die ik doe om dat op te lossen mijn situatie alleen nog maar penibeler maakt.” Ik knikte begrijpend. “Nu las ik in de krant dat zelfs mijn regenjas niet deugt. Wat is er verdomme verkeerd aan een regenjas?” Na de krachtterm sloeg Louise haar hand voor haar mond. “Foei Louise!” riep ze uit. “Hou het debat beschaafd.” Ik lachte, en zei dat ze alles mocht zeggen in mijn huis. “Kankerkrakers!” zei ik droog. Voor het eerst blonk er iets in haar ogen, en maakte haar droevige grimas plaats voor een flauw lachje. “Ik wist dat het een goed idee was om hierheen te komen.” “Je weet dat je altijd bij mij terecht kan,” antwoordde ik.
“Ik ben ook helemaal geen autoritair despoot. Ik ben steeds bereid geweest het gesprek aan te gaan. De Volkskrant schreef in een stuk dat ik een maand geleden nog had gezegd met de studenten en docenten in gesprek te willen, en vervolgens toch de ME op ze af heb gestuurd. Maar zo is het niet gegaan! In die maand heb ik bijna elke dag vruchteloze gesprekken gevoerd met wispelturige bedilals uit het Maagdenhuis, die dan weer dit en dan weer dat wilden. En over elke handreiking die ik deed werd door hen uitvoerig in de media gemekkerd op een manier die inderdaad doet lijken alsof ik een soort dictatoriale tang ben.” Luid huilend zeeg ze weer ineen. “En nu, nu ben ik afgetreden, en nu zal je zien dat het nog steeds niet goed is. Ik zei dat ze naar Den Haag moesten, omdat ze alleen maar problemen aankaarten die landelijk of zelfs mondiaal zijn, niet alleen die van de UvA. Was niet goed. Het lijkt wel alsof er voor deze studenten buiten de UvA geen wereld bestaat. Als ik zeg dat er geen inhoudelijke tegenargumenten worden gegeven voor de fusie met de HvA dan redeneer ik teveel als een wetenschapper. Maar ik moet weg omdat ik teveel een manager ben. Wat is het nou? Ik snap niets meer van deze wereld.”
“Louise, ik snap het ook allemaal niet meer,” zei ik sussend. “Wat ik wel snap is dat jij en ik wel een borrel kunnen gebruiken.” Uit mijn geheel opnieuw gecategoriseerde koelkast haalde ik een flesje wit. Ik schonk twee iets te grote glazen in. Louise grinnikte. “Laat ik dan maar leven als een manager ook,” zei ze al vrolijker. We proostten. “Ik ga lekker achterover leunen en kijken hoe het hen vergaat. Dan zullen ze nog wel eens zien wie er hier niet kan besturen.”
Toen ik op het boekenbal voor 3,75 genoeg consumptiemuntjes had gehaald voor een broodje kroket (ook de prijzen behoorden blijkbaar tot de thematische uitingen), manoeuvreerde ik door wat groepjes heen. ‘Pardon, mag ik er misschien langs,’ vroeg ik, uiterst beleefd van toon, aan een kleine beveiligingsbeambte – op wie ik ondanks beide zaken geenszins neerkeek – die met een groepje vrouwen stond te kabbelen. ‘Nouw, dan mot ik je er dus eerst doorlaten, hè?’ snauwde hij en hij draaide zich weer om naar zijn gezelschap en trapte hierbij op mijn teen.
Ik liep maar om. Verbazing tolde door mijn hoofd. Zijn manieren deden inderdaad niet onder voor een beveiligingsbeambte, maar was zijn pak niet wat goedkoop, zijn pantalon niet wat te lang? En waar waren zijn manchetknopen? En waar het roestvrijstalen V-speldje? Waar moet het heen met de Nederlandse Schrijverij, als zij op haar jaarlijkse ijdelfuif haar beveiliging niet eens in een fatsoenlijk uniform kan steken? En wat voor veiligheid mogen we verwachten van bewakers die zulk een autoriteit uitstralen? Er zouden wel eens ongenode jongelui binnen kunnen komen! Zeker in deze tijd een gevaarlijk iets.
Word ik toch de volgende ochtend wederom door deze portier begroet, wanneer ik het Volkskrant Magazine opensla! Alex Boogers heet ie en wat blijkt: meneer kan niet alleen gewoon lezen, maar ook schrijven. Boeken en zijn naam. Dat eerste bepaal ik zelf wel. Dat laatste klopt niet helemaal, want hij is gewoon als Alexander geboren, maar veranderde dat dus in Alex. Dat heb je wel eens. Dat een Ruprecht dan opeens Rudi heet, of Hiëronymus plotseling Jordi is. Maar goed, ook deze naamsverandering zal wel z’n betekenis hebben. Alexander betekent trouwens ‘hij die de mannen afweert’, wat dan wel niet met Alex’ inborst gestrookt zal hebben. Op de foto’s bij het interview heeft hij hetzelfde pak aan als op het bal, dus het interview zal wel ergens achter de coulissen hebben plaatsgevonden. Toch raar dat ie dan poseert met een boeddhahoofd dat ik meen van de week nog bij de Xenos te hebben gezien, maar het zijn barre tijden, ook voor schouwburgen. En hoewel ik het gros van de tijd naar de grond keek, heb ik die avond geen loslopende honden gezien. Op een van de foto’s namelijk, laat hij zich door zijn Pittbull Terriër likken, genaamd B.J. (wat die hond verder doet als zijn baasje hem bij zich roept, staat niet in het interview).
‘Na zeven bejubelde boeken is Alex Boogers (44) nog steeds geen bekende schrijver,’ meldt het tijdschrift. Zeven bejubelde boeken, en ik heb nog nooit van de man gehoord! Een beetje schaamte ebt al weg als ik in zijn CV lees dat hij na het halen van zijn mavo-diploma en een carrière in het zwembadschoonmakingswezen, inderdaad ook in het beveiligingsambt werkzaam is geweest. Via een omweg weet hij toch nog gewoon een normaal diploma te bemachtigen en studeert in vier jaar filosofie, rechten en Nederlands. Of ie deze studies af maakt en dus nabij geniaal is, wordt helaas niet vermeld, maar we mogen toch op z’n minst van propedeusjes uitgaan, anders had het de moeite van vermelden überhaupt niet waard geweest. Hij wordt ook nog eens kickboxtrainer en éne Soumia Abalhaja wordt onder hem wereldkampioen. Gelukkig niet nog een naam die ik had moeten kennen, want tenzij ze voetbalvrouwen schaken of naast mij dansen, weet ik niet waarom ik respect voor kickboxers zou moeten hebben.
Dan de boeken: van Het boek Estee heb ik geloof ik weleens gehoord, maar dat is onder het pseudoniem M.L. Lee verschenen, dus daar was ik kansloos. Van titels echter als Het waanzinnige van sneeuw, Lijn 56, Het sterkste meisje ter wereld, De tijger en de kolibrie of Alle dingen zijn schitterend heb ik nog nooit gehoord. Wanneer de mieren schreeuwen is me wel bekend. Het was een van de eerste e-books die gratis weggegeven werden, dus ook hier was ik als literatuurminnaar volstrekt kansloos. Een pr-stuntje was het niet, zegt Boogers, hij vond dat het gelezen móést worden. Iets met waargebeurd en zinloos geweld. Dat zal allemaal wel, maar het relativeert wel waarom men die andere boeken dan wel zou moeten kopen. En dan is zijn achtste boek Alleen met de goden ook nog eens net uit. Dat met mijn resterende honderd woorden hier nog bespreken, is onmogelijk, en bovendien onrechtvaardig, al was het maar omdat het volgens Boogers ‘het eindboek’ is. Of dat betekent dat we alles behalve de Heilige Schrift en het Telefoonboek binnenkort in het haardvuur gooien kunnen, is niet duidelijk, dus stook nog maar even op hout, zou ik zeggen. ‘Alles waar ik in mijn eerdere werk over schreef, komt terug in dit boek, maar dan puurder, heftiger.’ Kijk eens aan. Ik kan dus door het lezen van een boek acht boeken lezen. Een mooie boetedoening. Ik zal de boekbespreking daarom maar tot de volgende keer bewaren en mijn resterende woorden aan wat leuks uit het interview besteden.
‘Al mijn hele leven wordt ik […] geplaagd door beelden. Fragmenten. Waar ik verbanden tussen probeer te leggen. Ik blijf malen, malen, tot ik denk: dát is het verhaal.’ En even later: ‘Ik schrijf niet therapeutisch.’ Over Birdman: ‘Één scène bleef me bij.’ Toch knap voor scènes van twee uur. Of een leuk ergernisje: ‘Nog altijd word ik geïntroduceerd als de schrijvende kickboxer. […] Ver van de waarheid. Ik ben namelijk nooit kickboxer geweest. […] ik ben trainer.’ Zo, dat is even rechtgezet. Voortaan zegt iedereen gewoon weer ‘schrijvende kickboxtrainer’, zoals het hoort. Tot over twee weken!