Het is elf uur ’s morgens, zevenentwintig graden, er zijn croissants en zoete broodjes met jam en choco. Voor het eerst dit jaar draag ik een korte broek. Ik zou vrolijk moeten zijn, euforisch misschien, maar mijn hart voelt aan als een met tegenzin kloppend bolletje pistache-ijs dat langzaam smelt, tot er niets rest dan een plakkerig groen poeltje en de herinnering aan een idool.
Gisteravond ben ik aangekomen in Rome. De tentamens zijn voorbij en ik heb mijn intrek genomen in een bescheiden appartementje aan Campo de Fiori. De huisbaas kwam om half twaalf ’s avonds nog een rondleiding geven. Een vriendelijke oude man. Links, dat wel. Hij heeft verdacht veel boeken die hij bewaart in grote glazen kasten met sloten erop. Op de tv missen een stuk of zeven zenders, die van Berlusconi. De tafel is voorzien van een lijst met dingen die het bezoeken waard zijn. Geen Vaticaanstad, daar woont die ‘horrible German pope’ moppert hij. Boven de wc hangt een briefje met het nadrukkelijke verzoek om alleen door te spoelen voor een massa importante. Daar weer naast hangen ingelijste tekeningen van mannen. Naakte mannen, welteverstaan. Zo langzamerhand begint mij het gevoel te bekruipen dat ik hier met een homoseksueel van doen heb. Ik vrees dat als ik overdag de stad verken, hij hier vrienden binnenlaat en tijdens de warmste uren gladiator speelt terwijl ik nietsvermoedend op de Spaanse trappen zit. Dat ze elkaar met visnetten, speren en andere attributen te lijf gaan, naakt door de gangen rennen en joelen dat ze Russell Crowe zijn. Van die typische homodingetjes. Maar hier, op deze trieste ochtend, heb ik andere zorgen. Michael Jackson is dood.
Mensen als Michael Jackson horen niet dood te gaan, en toch doen ze het. Van mensen zo groot als Jackson verwacht je dat ze het eeuwige leven hebben. Dat ze nog zingen en dansen, lang nadat jij vergeten bent. Er zijn mensen die stellen dat de allergrootsten het vroegst gaan. Elvis werd tweeënveertig. Jimi Hendrix zevenentwintig, Kurt Cobain idem dito. Dat Michael Jackson de vijftig haalde is een belediging. Zijn sterfdatum had alleen recht kunnen doen aan zijn grandeur als zijn ma Jackson een miskraam had gekregen. Thriller, Bad, ze hadden nooit gemaakt mogen worden. Pas later zag hij dat zelf ook in, en maakte plaatjes over zure regen en andere toestanden. Alsof hij het wilde compenseren, laten zien dat hij ook maar een mens was. Een mens dat anderen nooit in hem zagen. Michael Jackson de beklaagde, de pedo, de freak. Zelf heb ik geen mening of Jackson schuldig was aan kindermisbruik of niet. Het interesseert me gewoon niet. Al neukt hij zich een dubbele paalsteek door circus Elleboog, een man van zijn kaliber heeft wel een verzetje verdiend.
Rome heeft wel iets beters te doen dan zich druk te maken om de dood van een idool. Deze stad brokkelt, morst, sjanst, perst, struikelt, sopt, rooft, liegt, knuffelt, bladert en struint, leeft, kortom. Geen hartslag zal ze missen om het heengaan van welke muzikant dan ook. Evengoed is het een stad waar muziek in zit. Op elke brug staat een zigeuner I did it my way te spelen. Ik hoop als eerbetoon, maar weet beter. Het blijven opportunisten. DJ Tiësto speelt hier vanavond. Dat weet ik omdat er overal door de stad posters hangen met daarop zijn beeltenis. Zelf vind ik niet dat je een complete stad moet volplakken met een gephotoshopte jongen in overhemd alleen maar omdat hij als kind geen fatsoenlijk instrument heeft leren spelen.
Hij is dan ook niet de reden dat ik hier blijf terugkomen. Dat zit hem in de vrouwen die op Yolanthe lijken maar naar gegrilde courgette ruiken, het feit dat je hier geen discussie over een Nationaal Historisch Museum hoeft te voeren maar gewoon een paar oude gebouwen kunt laten staan en dat je in de joodse wijk een antipasta del ghetto kunt bestellen en dat het me na al die jaren nog steeds niet gelukt is om dat zonder lachen uit te spreken. Bovenal voel ik me hier mannelijker dan waar dan ook ter wereld. Want ja, ik loop doorgaans alsof ik een pizza calzone tussen de kaken van mijn anus heb gevouwen. Ik heb wel eens per ongeluk schoenen gepast in een vrouwenzaak en wapper tijdens het praten zo ijverig met mijn handen dat ik een zwerm killer bees moeiteloos zou kunnen afweren. Maar in vergelijking met de bij zijn moeder inwonende, twee dozijn zonnebrillen bezittende, ook tijdens het niet-sporten haarbanddragende Italiaan ben ik een bastion van compromisloze mannelijkheid. Daar voel ik me dolletjes, pardon, goed over.
Vandaag gaat het echter eens niet om mij, ik wil mijn respect betuigen aan MJ. De beste plek daarvoor lijkt me duidelijk. Langs ruïnes, enorme marmeren fallussymbolen met inscriptie en de kolkende stroom toeristen op Via dei Fori Imperiali loop ik naar het Colloseum. Als er al een herinneringsdienst is dan zal die toch wel hier zijn? Geen plek waar roem en dood dichter bij elkaar liggen. Waar helden uiteindelijk altijd verliezers werden en bewondering een dolksteek verwijderd was van hoongelach. Maar er is niets. Althans, er zijn mensen. Heel veel mensen die wel wat beters te doen hebben dan rouwen. Op de foto met een gezette romein in gladiatorenkostuum bijvoorbeeld. Op zijn enkel heeft hij het logo van Lazio Roma laten tatoeëren. In runenschrift, niet in Latijn. De enigen die de herinnering aan Jackson nog levend houden zijn de Japanners. Ze kopen voor vijf euro een kleine parasol zodat de zon hun tere, bleke Aziatenhuidje niet raakt. Het is een waardeloze hommage. Plotseling besef ik het. Ik heb me vergist. Dit is niet waar ik zijn moet, dat is aan de andere kant van de Tiber.
Bijna was ik het vergeten. Dat midden in Rome een tweede stad ligt, zo groot als Neverland. En daar houdt de vergelijking niet op. Net als de ranch van Jackson staat het vol met hoogdravende kitsch en prullaria. Sterker nog, ze hebben er hier een heel geloof omheen gebouwd. Een geloof dat naast bijbelstudie en biecht ook voorziet in pyjamafeestjes tussen volwassen mannen en jonge jongens. Ja, dit is de juiste plek om MJ te eren. Dit is Vaticaanstad.
Normaal eert men hier de koning der joden. Ik ben gekomen om te knielen voor the king of pop. De man die al sinds Dangerous met een doornenkrans door het leven ging. Net als bij het Colloseum staan overal stalletjes met Afrikanen. Niet als handelswaar, ze staan er om horloges, maar in dit geval ook om religieuze aandenkens te verkopen. Een Ghanees drukt mij een houten kruis met daaraan een Jezus in handen. Ik gniffel even. Als je het kruis wegdenkt dan lijkt het net alsof de heiland met zijn gespreide armen en opgetrokken knieën van een duikplank springt. Net als ik vriendelijk wil bedanken, zie ik op de hoek van het kraampje iets uitgestald staan dat mijn aandacht trekt. Het is een kelk, met bladgoud en kleurige versiersels. ‘The Holy Grail,’ fluistert mijn donkere vriend als hij mij ziet staren. Hij overhandigt me het relikwie met eerbied, als een verloskundige die een kind voor het eerst aan de moeder geeft. Het glanst, ik zie mijn spiegelbeeld. De verkoper druk ik een paar briefjes van twintig in zijn handen en wacht eventueel wisselgeld niet af. Ik weet wat mij te doen staat.
Hier, in het huis, nee, de stad van God zal ik een wonder verrichten. Hij die onschuldig is, puur en zonder zonden, zal terugkeren op aarde. Met behulp van de enige persoon die het kunstje al eerder flikte. Ik wrijf drie keer over de kelk. Er gebeurt niets. Ik wrijf nogmaals. Niets. Ik blaas, wrijf nog eens drie keer, dit keer van boven naar onder. ‘Jezus, openbaar je,’ roep ik. Een paar duiven schieten geschrokken weg. Mijn handen bewegen zich steeds sneller over de kelk, een plastic edelsteentje valt op de grond. ‘Kom hier Jezus, ik heb recht op mijn drie wensen!’ Er begint zich een groepje rond mij te vormen. ‘Breng hem tot leven, geef hem terug!’ Mensen gooien muntjes voor me op de grond. Ik val op mijn knieën en begin de beker driftig te vullen met kleingeld. ‘Geld Jezus! Hebberige krent dat je er staat!’ De beker houd ik richting de hemel, en sluit mijn ogen. De dagjesmensen wachten gespannen af, sommigen filmen. Ik roep naar Jezus dat hij een Messias van likmevestje is. Een charlatan, egoïst en een oplichter. Ik smeek: ‘Één wens, alsjeblieft, het is alles wat ik vraag.’ De hemel zwijgt, de menigte applaudisseert. Door een muntjesregen druip ik huilend af.
Terug bij de straatventer probeer ik mijn geld terug te krijgen. De Afrikaan weigert, hij heeft ook een gezin te voeden. Omdat hij de beroerdste niet is, mag ik van hem gratis een ansichtkaart uitzoeken. Ik pak een willekeurig exemplaar van de stapel en loop verslagen richting Rome. Op de voorkant staat het plein waar ik net was, gevuld met honderdduizend mensen. Ze juichen naar een man op het balkon, ver boven hen. Een grijze man met witte jurk en rode schoenen. Zelfs van grote afstand is te zien dat het een B-artiest is. De grijns op zijn gezicht is veelzeggend.
Only the good die young.