U kent de dooddoener: ‘Er zijn geen domme vragen, alleen domme antwoorden.’ Onzin natuurlijk. Dat betekent echter allerminst dat er op domme vragen niet nog dommere antwoorden mogelijk zijn. Saskia de Coster wist het in een interview met Trouw voor elkaar te krijgen: de domste vraag over schrijverschap zo beantwoorden dat het overkomt alsof ze zelf nog minder begrijpt van waar ze mee bezig is dan haar interviewer.

De Coster schreef – ze is er vroeg bij voor de boekenweek – in de roman Nachtouders over haar rol als niet-biologische moeder in een lesbische relatie. In Trouw mag ze daar eerst wat onovertuigende observaties over maken. Ik ben geen biologische moeder, maar ik had er wel een – om de denktrant van de CPNB maar even aan te houden – en dus mag ik haar best corrigeren als ze meent dat échte moeders de poepluiers van hun kinderen niet vinden stinken. Dat vinden ze wel. Poep stinkt: er is geen navelstreng die daar verschil in kan maken.

Al snel volgt echter De Vraag. Die begint door te stellen dat Nachtouders een roman is, ‘maar…’ U weet dan waarschijnlijk al wat er komt: er moet weer worden gehengeld naar de relatie tussen fictie en werkelijkheid. Die roman, die is stiekem geïnspireerd door gebeurtenissen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en interviewer Iris Pronk zal eens even uitvogelen hoe dat in elkaar steekt. De Coster meent op deze vraag in te moeten gaan door een vreemde mening te onderbouwen met een verwijzing die ‘m meteen weer onderuithaalt.

‘Ik zou het heel flauw gevonden hebben als ik mezelf in het boek een andere naam zou hebben gegeven, Sandra of zo. Dat zou een vorm van bedrog zijn geweest, ik heb zelfonderzoek gedaan.’ Tot zoverre de mening, die van zichzelf al behoorlijk rammelt. Als je als auteur meent dat je je eigen naam aan een personage moet hangen om een zelfonderzoek te doen overtuigen heb je in de rest van je schrijven wel bijzonder weinig vertrouwen. Maar goed, dan krijgen we dus nog de ter onderbouwing van deze opvatting bedoelde verwijzing: ‘Flaubert zei het al: “Madame Bovary, c’est moi”.’

Daarmee wordt het niet per se duidelijk of Saskia de Coster kan schrijven: lezen kan ze in ieder geval niet. Anders had ze door dat Flaubert hier haar theorie niet ondersteunt, maar een flinke dosis rattenkruid toedient. Als Flaubert Madame Bovary kon zijn, waarom zou De Coster dan in godsnaam niet voorbij Saskia komen? De Coster had haar personage Sandra kunnen noemen, of Emma; voor mijn part Gustave. De poepluier zou toch hetzelfde hebben geroken.

BN

Archief