
Marc Davitz
Voor Johan Huizinga, een van de grootste Nederlandse historici uit de twintigste eeuw, was er niet veel meer nodig dan een middeleeuws schilderij, zoals Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck, om tot een ‘historische sensatie’ te komen. Buiten tijd en ruimte getreden stond Huizinga plotseling oog in oog met de naakte Eva. De ‘historische sensatie’, er zijn slechtere eufemismen te bedenken voor een natte droom. Hoewel Huizinga zich terdege besefte dat er een onoverbrugbare afstand bestaat tussen het unieke en eenmalige van het verleden enerzijds en het eveneens unieke en eenmalige van het heden anderzijds, meende hij dat er tijdens een historische sensatie een moment wordt gecreëerd waarbij zowel het verleden als het subject van de sensatie uit hun context treden en voor een kort moment samenkomen.
Van hetzelfde historisch besef en fijngevoeligheid voor overblijfselen uit het verleden is bij nostalgisten geen sprake. Door zich te omringen met oude troep en zich te kleden in uit de mottenballen gehaalde pakken en jurken proberen nostalgisten, die opvallend genoeg nooit van Joodse afkomst zijn, de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw te herleven. Leven in een surrogaatversie van de jaren dertig en veertig, zoals ze ook graag de surrogaatkoffie met surrogaatsuiker drinken die de oosterburen ons in dezelfde tijd voorschotelden. In alles proberen nostalgisten, of neo-traditionalisten, zoals de extremistische tak van deze beweging zich noemt, de levensstijl van mensen uit het interbellum na te doen. Zo schrijven ze ouderwets nog ouderwets met ‘sch’, moeten ze niets hebben van nieuwerwetse apparaten als televisies en wasmachines en gaan ze in de zomer het liefst met hun vooroorlogse, ‘oerhollandsche stalen rossen’ in Nederland ‘camperen’. Voor de computer maken ze echter een uitzondering, want als door het hele land verspreide nichegroep moeten ze natuurlijk wel in contact kunnen blijven met lotgenoten uit binnen- en buitenland, om elkaar op de hoogte te houden van feesten en bijeenkomsten en om af te kunnen spreken voor een gezellig middagje Mensch-erger-je-nieten.
Voor mannelijke nostalgisten valt nog wel enigszins begrip op te brengen. De tweede feministische golf was in het interbellum nog op open zee, dus mannen hadden het goed voor elkaar. Seks was een van de huwelijkse plichten en daarbij draaide het enkel en alleen om het genot van de man. Bovendien was koken een vrouwentaak, evenals schoonmaken, boodschappen doen, afwassen en vrijwel al het andere huishoudelijke werk. Het enige dat de man moest doen was werken en leiding geven aan het gezin. Van huiselijk geweld had nog nooit iemand gehoord, dus als je een rotdag op je werk had gehad, kon je je thuis vervolgens heerlijk afreageren op vrouw en kroost, onder het mom van het handhaven van de gezinsharmonie. Waarna je op de bank kon uitrusten van de fysieke inspanningen en je vrouw je schoenen uittrok en je een biertje en de krant bracht. Gewoon, op broadsheet.
De bekendste nostalgist van Nederland en tevens oprichtster van de Club Interbellum voor gelijkgestemden, Juffrouw Jo Teeuwisse, noemt vooral de hoffelijkheid van mannen uit het interbellum als reden om deze te verkiezen boven moderne mannen. Op haar Facebookpagina laat ze weten nog op zoek te zijn naar houten fietsbanden uit de oorlogstijd, of iemand die ze na kan maken. Het blijft afwachten wanneer ze een oproep plaatst voor een vakman die een schuilzolder bij haar in huis kan bouwen, zodat ze gezellig een paar Joden in huis kan nemen.
In wezen is er maar weinig verschil op te merken tussen Juffrouw Jo en haar kornuiten die terugverlangen naar de beleefde omgangsvormen en het ons-kent-onsgevoel dat volgens haar het interbellum kenmerkt en Oost-Duitsers die in een vlaag van ostalgie zo graag weer eens met hun kameraden tussen de kruisraketten in een 1 meiparade zouden marcheren. Nostalgisten kiezen volgens Club Interbellum ‘het beste van vroeger om iets nieuws te maken’. Nu valt er tegen een beetje hoffelijkheid op zijn tijd weinig in te brengen, maar je kunt mij niet wijsmaken dat je liever de hele dag in kriebelend wollen ondergoed rondloopt als je eenmaal de zachte streling van satijn over je jongensbillen hebt gevoeld. De historische sensatie, waar nostalgisten zo hard naar op zoek zijn, wordt volgens Huizinga bovendien niet veroorzaakt door een overdaad aan oude troep, maar juist door één enkel object dat een brug vormt naar het verleden en komt daarbij ook maar zeer zelden voor.
Eigenlijk is het met de misplaatste hang naar vroeger van nostalgisten net als met tuinkabouters. In een voor- of achtertuin, te midden van een goed onderhouden gazon, enkele sierplanten, wat struiken, een of twee bomen en eventueel een vijver komt een tuinkabouter goed tot zijn recht en draagt hij bij aan de uitstraling van de tuin als geheel. Als men de tuinkabouter isoleert uit zijn omgeving, blijft het een aardig object, helemaal als de tuinkabouter in kwestie in het bezit is van miniatuurtuingereedschap als een schep, een hark of een kruiwagen, want alledaagse dingen in miniatuuruitvoering zijn altijd lachen. Dezelfde tuinkabouter in de vensterbank van een woonkamer bezit nog steeds de eigenschappen die hij van zichzelf al had, maar draagt niet bij aan de uitstraling van de woonkamer, zoals hij dat in de tuin wel deed. Kritische vragen van bezoek over het waarom van de tuinkabouter in de vensterbank liggen eerder in de lijn der verwachting. Tenzij je vanuit de juiste hoek naar de tuinkabouter in de vensterbank kijkt, zodat je door het raam nog juist de tuin kan zien en de kabouter weer terug lijkt in zijn vertrouwde omgeving, zie daar de ‘botanische sensatie’. Is dit nu een reden om bij een gemis aan groen in huis de gehele tuin naar binnen te verplaatsen, zodat de tuinkabouter, te midden van de over de parketvloer aangelegde grasmat en de met hangplanten overgroeide servieskasten, weer tot zijn recht komt? Of is het genoeg de tuinkabouter in de vensterbank te waarderen om de eigenschappen die hij van zichzelf uit bezit? Mij dunkt het laatste.