Net als mijn medereizigers in het openbaar vervoer en de eenden in de vijver tegenover mijn raam weten trouwe lezers van dit blad dat ik geen hoge dunk heb van de broertjes Bert en Ernie van Voss. Ik heb nooit goed kunnen verwoorden waarom. Misschien is het nepotisme-gerelateerd narcisme van de kleine verschillen, misschien is het simpele afgunst, misschien doen hun schedels me iets te sterk denken aan Barrie de baviaan (die mij tijdens de koude winter van 2009 in de Apenheul permanent van mijn onschuld beroofde) – wat het ook is, ik ben tegen ze.
U zult dus begrijpen dat het mij moeite kost om het volgende te zeggen: De prullenmand heeft veel plezier aan mij, het nieuwe boek met schrijversinterviews van Thomas Heerma van Voss, is verschrikkelijk goed. Thomas zocht alle nog levende schrijvers op die in 1977 deelnamen aan een rubriek van De Revisor (tegenwoordig een blad met gedichten over lieve poesjes in Gaza met honger, vroeger een hele bedoening) om te zien hoe die generatie er aan toe is – het antwoord is, over het algemeen, ‘vrij kut’. En toch verwarmt het zelfs mijn ijzige hart als ik lees met hoeveel liefde en toewijding randfiguren als Hilbert Kuik en Hans Vervoort blijven rommelen in de marge van iets waar ze eigenlijk nooit deel van uitmaakten. Daarna lees ik over het naar pis en ontbinding ruikende appartement waarin Jan Kal blijft werken aan zijn laatste boek, een beeld dat mijn net ontdooide (en nog steeds prille) hart van de trap duwt, in het kruis schopt en met wasbenzine in de fik steekt.
Nu heb ik genoeg veren in Thomas’ chronisch zieke achteruitgang gepropt. Want zoals ook mooie kinderen het product van verkrachting kunnen zijn, kan een mooi boek evengoed het gevolg zijn van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De pathologie van Thomas heeft een hele simpele oorsprong – hij is een nepobaby, een nepobaby die qua nepoërigheid sommige Europese monarchen naar de kroon steekt, en hij heeft zich nooit bij zijn toestand neer kunnen leggen. Kent u het verhaal van het debuut van Thomas? Als tiener hield hij een blog bij over hip-hop. Via dat blog ontdekte hij zijn liefde voor schrijven, en ontwikkelde hij vermoedelijk zijn spaarzame stijl: zelfs in het wilde westen van 2006 schittert het n-woord door afwezigheid.
Daarna gaan dingen, als je de zoon van Christien Brinkgreve bent, snel. Thomas schreef een gek verhaaltje over een man die gek wordt, of een gek die man wordt (ben ik even kwijt), dat zijn moeder prompt doorstuurde naar haar redacteur bij de Arbeiderspers, en ram bam, hups pups, twee weken later was daar de debuutroman van Thomas Heerma van Voss, geen haphoepblogger meer, maar negentienjarige schrijver ex nihilo. De boeken van Thomas zijn stilistisch en thematisch behoudend: realistische verhalen over realistische witte mannen die kampen met realistische problemen met hun penis / anus / plek in de het krimpende boekenvak.
Dan de hamvraag: wilde lil’ Thomas the based god dat eigenlijk wel op zijn negentiende? Voelde die arme jongen zich niet meer thuis als zolderkamerchroniqueur van de gerijmde Holendrechtse crackpolemiek dan als UvA-neerlandicus met houten billen op een krukje in de Pels? Het antwoord is gedeeltelijk te vinden in de column die Thomas schrijft voor De lage landen, waarin hij de werkelijk onuitputtelijke reeks vernederingen beschrijft waaraan hij als moderne schrijver onderworpen wordt. Drie keer geghost worden door dezelfde opdrachtgever. Gepest worden door een volledige klas veertienjarigen. Met huiloogjes poseren voor een advertentiecampagne van ING die duizend keer vaker wordt gezien dan je auteursfoto. Bij het lezen van deze columns word je overvallen door gedachten als ‘bij Jan Kal gebeurt dit tenminste niet in het openbaar’ en ‘misschien moet hij de marketing gaan doen voor Middel X’.
Een vaak gebruikte overlevingsstrategie voor schrijvers met zulke droevige levens (ze zijn met velen) is dagdromen over het Gouden Tijdperk, de jaren zeventig en tachtig, toen je nog zonder al te veel inzet vijftigduizend exemplaren kon verkopen van je light verse-bundel over vrouwen drogeren en met je rol als Pedo Peter in een VPRO-kinderprogramma gemakkelijk een villa aan het Vondelpark kon betalen. Thomas Heerma van Voss is nationaal kampioen in deze tactiek. Wat wil je ook – hij was er als kind via pappie bij, en heeft tijdens zijn leven alleen nog maar het verval meegemaakt. Thomas’ vorige boek, Het archief, culmineerde in een halfhartig pleidooi voor ‘aandacht schenken aan het kleine’ (lees voor ‘het kleine’ ‘de 103 abonnees van de Revisor’), maar je kunt aan alles merken dat hij daar niet in gelooft. Hij wil niet in Athenaeum praatjes houden voor drie hbo’ers van de lerarenopleiding, hij wil honderdduizend boeken verkopen en gepijpt worden door een negenentwintigjarige Hanneke Groenteman – sterker nog, dat ziet-ie als zijn geboorterecht.
Precies deze coping ligt ten grondslag aan De prullenmand heeft veel plezier aan mij. Sterke (en goede!) verhalen ophalen met opa in een afbetaald grachtenpand, en terwijl je naar huis fietst langs de weg waar Lisa vermoord werd fantaseren over zelf ook ooit Duivendrecht verlaten. Thomas had, ondanks het feit dat-ie echt wel eens wat presteert, hip-hop-blogger moeten blijven. Hij is Ludwig II, en zijn longreads over MF Doom zijn zijn Neuschwanstein. Nu is hij de zoveelste in het rijtje Hans Vervoort, Guus Luijters, Jan Kal: een sippig meneertje dat van Elsschot houdt en dezelfde boeken wil schrijven die al honderd jaar geschreven worden. Maar dat is helaas niet genoeg: il faut être geen dooie lul.
MAJM