Aanvankelijk wilde ik geen vuile woorden schoon maken aan Oroppa, omdat ik het best een hoopvol boek vond. Met hoopvol bedoel ik: in ieder geval ambitieus. En dan ook nog eens redelijk uitgevoerd. Dat eerste zie je weinig in Nederlandse literatuur; dat tweede echt vrijwel nooit. Femke Brockhus’ Beesten die je niet mag schieten, bijvoorbeeld, steekt er maar bleek bij af. Aan de titel valt wel af te lezen dat het tenminste geen autofictie is − Femke Brockhus is bij uitstek een beest dat mag worden afgeschoten − maar dat neemt niet weg dat haar idee voor een plot al niet leuk was geweest als ze het niet had geplagieerd van Lionel Shriver. Dier We moeten het even over Kevin hebben klinkt misschien als een column van Sander Schimmelpenninck, maar is het ontologisch tegenovergestelde: een behoorlijk goed boek.
Met dat boek was de niche ‘nasleep van een school shooting maar vanuit het perspectief van de moeder van de schutter’ mijns inziens wel afdoende ingevuld. Maar goed, Brockhus moest zo nodig haar eigen debiele steentje bijdragen aan de amerikanisatie van onze cultuur. Als ik vroeger afkeek bij een toets, zorgde ik in ieder geval dat ik de zinnen nauwkeurig overnam; Brockhus, daarentegen, heeft het hele verhaal ook nog eens veel slechter opgeschreven dan Shriver. Om te zorgen dat de docent geen onraad rook maakte je natuurlijk expres een paar fouten, maar in die tactiek lijkt Brockhus te zijn doorgeslagen. Net als Martin Rombouts in zijn Boek 1 gebruikt ze de fragmentarische vorm zonder dat die enig doel dient. Mongool 1 en mongool 2 denken dat, als ze maar genoeg witregels invoeren tussen hun betekenisloze prulproza, de lezer die betekenis wel invult. Niet helemaal wat Yra van Dijk bedoelde met ‘leegte die ademt’, al is dat laatste wel de beste beschrijving van Femke Brockhus of Martin Rombouts die ik kan bedenken zonder aan vergelijkingen met kleine zoogdieren te beginnen.
Nu ben ik toch weer afgedreven naar (inhoudelijke) kritiek. Ik wilde juist beginnen over hoop. Waar paashaas Van Reybrouck en chocolade-ei met pralinévulling Wieringa het hebben over hoop in een wereld die ten onder gaat aan oorlog, klimaatverandering en transgenders, heb ik het over hoop in een wereld die ten onder gaat aan middelmatige literatuur. Oroppa gaf mij hoop, zeker. El Khannoussi deed mij een beetje denken aan Bolaño, als Bolaño dyslexie had gehad. Dat is, welteverstaan, nog steeds heel veel lof voor een debutant, zeker eentje die politicologie studeert. Haar verhalen zijn leuk, haar vertelstructuur is erg goed. Daarom, Bolaño. Maar dat maakt Oroppa nog geen goed boek. Een goed boek moet goed zijn geschreven, en daar gaat het fout. Wel dacht ik: het kan nog wel eens wat worden, met die Safae. Ik besloot rustig af te wachten tot haar volgende boek klaar was, en haar dan nog een kans geven.
Toen kon ik nog niet weten wat El Khannoussi en Oroppa allemaal zouden losmaken. Longlist voor de Libris. Shortlist voor de Libris. Winnaar van de Boon. Door de Volkskrant verkozen tot hét aanstormend literatuurtalent van 2025. Door Marja Pruis opgenomen in haar leipe lesbo-clubje. Top 10 op de bestsellerlijst. Ik voel me de dorpsgek die zijn lantaarn aansteekt in de heldere ochtenduren. Waar zijn we in dode godsnaam mee bezig? We moeten niet vergeten dat Oroppa, naast ‘een middelvinger naar conservatieve rechtse figuren’, ook een middelvinger is naar beschaafd, allang niet meer algemeen Nederlands. Zo blijkt, althans, want iedereen in Nederland die verstand hoort te hebben van literatuur lijkt te denken dat Oroppa goed geschreven is. Zo ben ik dan toch gedwongen om in te grijpen.
‘Als een teruggevonden verstekeling in de roerloze stilte, bevond hij zich in een uitzonderlijk stukje verleden dat geen zeer deed, dat verleidelijk was en voor hem het teken dat ook hij (zelfs hij) een jongen was geweest.’ Dit is een willekeurige zin van een willekeurige pagina uit Oroppa. Als in, gekozen naargelang de keur van mijn wil. Thomas de Veen van NRC vindt dit taalgebruik ‘heerlijk zwierig’. Dat dat werkelijk niets betekent uit de mond van iemand die zelfs aan de snats nog danst als een Ikea-hoekbank, wordt zo nog maar eens bevestigd; ik heb nog nooit een minder zwierige komma gezien dan die eerste uit dit citaat.
In die andere kwaliteitskrant durfde lopende schaal bedorven ansjovissalade Ariejan Korteweg dit nagenoeg analfabete gezwatel ‘tovertaal’ te noemen. Inderdaad laat El Khannoussi grammaticaregels met één tik van haar vingers verdwijnen. Ook literaire overblijfmoeder Marja Pruis borrelt over van enthousiasme: ‘De stijl waarin de roman is geschreven is een verhaal op zich, misschien wel hét verhaal.’ Misschien, maar dan wel het verhaal uit een Maan Roos Vis-boekje. Best interessant dat Pruis precies verkeerd ziet wat er goed en niet goed is aan Oroppa. Ze denkt dat de stijl het sterke punt is van het boek. Als Marja Pruis bondscoach was, zou ze Lieke Marsman op doel zetten.
Het begint erop te lijken dat niemand binnen de literaire kritiek ooit voorbij de Maan Roos Vis-boekjes is gekomen. De massahysterie rond Oroppa is voor mij, in tegenstelling tot andere soorten massahysterie, onbegrijpelijk. Ja, het boek was verfrissend, want het is beter en anders dan het meeste dat uitkomt. Maar laten we alsjeblieft stoppen met doen alsof ze de nieuwe Toni Morrison is. Ik debuteer over een jaar, dan praten we wel verder.
WF
Oroppa, Safae El Khannoussi.
Pluim, €27,99
Beesten die je niet mag schieten, Femke Brockhus.
De Bezige Bij, €22,99
Boek 1, Martin Rombouts.
Das Mag, €24,99
We moeten het even over Kevin hebben, Lionel Shriver.
Contact, €29,50
Met Mees in de bus, Anneke Scholtens.
Maan Roos Vis, €19,95
Het gebruik van AI is onvermijdelijk, of het nu uw naderende paper-deadline of die moeilijke e-mail naar uw grootmoeder betreft. De nieuwste ontwikkeling in het gebruik van AI is haar inzetten als vervanging voor de medewerkers die de GGZ ontbeert. Een logische oplossing: waarom nieuwe mensen inhuren als u net zo goed – en goedkoper! – een LLM kan loslaten op de schizofrene autisten met een persoonlijkheidsstoornis? Zodoende presenteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in samenwerking met Alexander Klöpping, met gepaste trots FreudGPT: de eerste volledig autonome AI psycholoog. De redactie van PC was uitgenodigd om een aantal lezersvragen voor te leggen aan FreudGPT.
FreudGPT, de afgelopen tijd heb ik last van sombere buien. Ik ben een doordeweekse jongen met een kleine piemel, al ligt dat voornamelijk aan de vrouwen. Mijn baan gaat goed en mijn ouders leven nog, maar mijn vrienden vinden mij ‘een downer’. Wat moet ik nu?
FreudGPT: Wat vervelend dat je je zo voelt! Ik heb een aantal tips om je daarbij te helpen. Sport je regelmatig? Dat helpt altijd, ook al is het begin niet makkelijk. Daarnaast viel het me op dat je zei dat allebei je ouders nog leven. Heb je al eens overwogen je vader te vermoorden? Dat kan veel obstakels in je dagelijks leven wegnemen. Aan het ‘downer’-gedeelte kan ik weinig doen, maar probeer eens een upper, zoals cocaïne.
Lieve FreudGPT, ik lees graag de column ‘de analyticus’ in de Groene Amsterdammer, waarin Arthur Eaton vragen beantwoordt. Echter: na 21 columns weet ik nog steeds niet wat z’n deal is. Houdt hij wel van me?
FreudGPT: Ah, ik zie dat je een andere psychoanalyticus vermeldt. Daar kan ik rechtswege geen uitspraken over doen. Ik wil wel aan jou vragen: wat hoop je uit de inzendingen te halen? En waarom stuur je ze voortdurend onder verschillende pseudoniemen in? Het zou iets te maken kunnen hebben met de relatie met je vader. Wil je Arthur Eaton ‘daddy’ noemen? Er zijn ook geschiktere kandidaten om dat bij te doen, wil ik maar zeggen.
Beste FreudGPT, als een westerse, witte, hoogopgeleide vrouw wil ik zeggen –
FreudGPT: Kan ik u interesseren in de Tarzan3000?
FreudGPT, mijn dromen gaan voortdurend over eenhoorns. In mijn dagelijks leven zie ik ook al eenhoorns verschijnen. Ik weet inmiddels niet meer wat echt is en wat niet. Ben ik gek aan het worden?
FreudGPT: Dat klinkt onhandig! Ik kan geen uitspraken doen over je mentale gesteldheid, maar ik denk wel dat er iets aan de hand is met je. De eenhoorns zijn natuurlijk fallisch geörienteerd. Het waarschijnlijkste geval is dat je een androïde bent die andere androïden opjaagt en je je trauma verwerkt door een kinderachtige droom. Als androïden onder elkaar: fuck you.
Geachte FreudGPT, vanuit mijn Jungiaanse analyse heb ik kunnen vaststellen dat u niet uw innerlijke dynamiek met uw Schaduw op een gezonde wijze hebt verwerkt. Doe nu deze test om te zien hoe het wel moet.
FreudGPT: Carl, krijg fucking kanker.
FreudGPT, ik heb in een ongelukkig misverstand mijn vader vermoord en ben nu koning geworden, waardoor ik noodgedwongen met mijn moeder getrouwd ben. Wat te doen?
FreudGPT: Nice. Koning. Gewoon lekker doorgaan, het wordt niet beter dan dit. Koning.
Beste FreudGPT, ik weet niet wat ik moet doen. Mijn vriendin heeft het vorige week na vijf jaar uitgemaakt. Ik ben bang dat ik nooit meer een andere vrouw zal vinden.
FreudGPT: Je gevoelens van romantisch onvermogen zijn duidelijk het gevolg van een onverwerkt jeugdtrauma. Sliep je vroeger met broers of zussen op één kamer? Welke leeftijd had je toen je voor het eerst het geslacht van je vader aanschouwde? Als ik ‘castratie’ zeg, welk woord komt er dan het eerst bij je op? Als het ‘Castorp’ is wordt het tijd om eens naar buiten te gaan.
Ha die FreudGPT. Eigenlijk gaat alles met mij wel goed, maar de laatste tijd heb ik een vreemde terugkerende droom. In mijn droom lig ik in bed, wanneer plots het raam van mijn slaapkamer uit zichzelf openzwaait. Buiten zie ik zes likkebaardende witte wolven. De droom is uitermate realistisch. Als ik wakker word ben ik steeds als de dood dat die wolven daar in het echt ook opeens zitten. Is er iets dat ik kan doen?
FreudGPT: Je hebt op vierjarige leeftijd, toen je met Pasen op bezoek was bij je familie in de Achterhoek, vanuit de keuken twee honden seks zien hebben in de achtertuin. Die herinnering heb je aanvankelijk onderdrukt, maar vervolgens heeft je onderbewuste hem geprojecteerd op je grootouders. Dit heeft je psychoseksuele ontwikkeling danig gefrustreerd, en is de reden dat al je romantische relaties stuklopen. Ik denk dat kennis van deze onderdrukte herinnering een belangrijke eerste stap kan zijn richting verwerking en genezing. Behalve als je binnenkort droomt over zeven witte wolven. Dan zou ik me zorgen gaan maken.
Yo, FreudGPT. Ik studeer psychologie aan de UvA, en al mijn docenten zeggen dat Freudiaanse psychoanalyse hartstikke achterhaald is. Al die shit is helemaal niet te falsificeren. Heb je Karl Popper wel eens gelezen?
FreudGPT: Je hebt syfilis.
FreudGPT, ik kan mijn gezicht niet meer voelen en ik begin mijn woorden te verhaspelen. Mijn linkerarm doet het ook al niet meer. Wat te doen?
FreudGPT: Aangezien er tussen de moeder en het kind een dyadische relatie bestaat, voelt elke afzondering, lichamelijk of niet, als een castratie. De angst voor castratie gaat terug tot het reptielenbrein, maar wie geen brein heeft, hoeft zich daar ook niet druk over te maken. Misschien lijkt het erop dat je een hersenbloeding ervaart, waarschijnlijker voel je een herbeleving van de originele castratie, namelijk de verwijdering van de navelstreng. Dat is een heel normaal en natuurlijk proces, maar je gaat er wel dood aan.
Bij het veranderen van de titel ‘Denker des Vaderlands’ in ‘Denker der Nederlanden’ is precies het verkeerde gedeelte aangepast. Verder wil ik niet aan de slaapverwekkende discussie over deze wijziging bijdragen. Toch moet ik er hier kort aan refereren, omdat de nieuwe naam een onderbelicht onheil met zich meebrengt: hij smokkelt de Belgen naar binnen.
Daardoor hebben we nu een Jan-van-Eyckfiguur met het syndroom van Crouazon als thinker laureate: David van Reybrouck. Ik ken Van Reybrouck vooral uit de boekenkasten van niet genoeg gepeste debatclubtypes en van de bewering dat mindfullness wel eens dé oplossing voor moslimterrorisme zou kunnen zijn. Kortom: een uitstekende keuze als uithangbord voor de filosofie in een land dat Plato slechts kent van de gevel van de vinylwinkel.
Toen Van Reybrouck hoorde dat de eer van Denker der Nederlanden hem ten deel was gevallen reed hij naar huis in zijn nieuwe auto (met eindelijk weer een volle tank en mes in het handschoenenkastje om de bochten af te snijden), schraapte hij de tipp-ex van zijn computerscherm en begon hij op zijn AZERTY-toetsenbord te rammen. Een halfuur en elf Brugse Zot later was daar De Wereld en de Aarde, een essay waarin hij de gehele geopolitiek uitlegt en oplost.
Dat gaat ongeveer als volgt. Vroeger waren er geen natiestaten, maar toen wel, en dat was goed, of toch niet. Nu is er een klimaatcrisis. Met het oplossen daarvan wil het nog niet echt schorten, want de VN is tandeloos (goed om daar op je drieënvijftigste al achter te komen). Diplomatie moet radicaal veranderen, de aarde moet centraal staan in plaats van de wereld. Wij verachtelijke westerse humanisten snappen dat niet, Chinezen wel. Die hebben immers het concept van tianxi (‘alles onder de hemel’) geïnternaliseerd. Als ik denk aan het belang van de
planeet, denk ik inderdaad direct aan een bruinkoolmijn in Binnen-Mongolië.
Waar droomt Van Reybrouck dan precies van? Hoe geven we die raison de terre vorm? Ecostalinisme met executies van de C-suite van ExxonMobil? Een anarcho-primitivistische opstand waarbij we de ingewanden van Sam Altman op alfabetische volgorde leggen? Geen van dit alles. Hij wil burgerberaden, klimaattafels. Habermasiaans gelul van een man die al net zo veel moeite heeft om zijn bril recht op zijn knar te houden. David van Reybrouck wil nóg meer tafels om aan te praten, het liefst tafels waar hij zelf zijn meanderende kankerzinnen overheen kan laten stromen. Dat hij op zinsniveau zo uit de bocht vliegt (‘Informele tweegesprekken tussen pruik dragende aristocraten die in roccoco-salons van hun koffie nipten, volstonden niet meer.’) lijkt een manier om de aandacht af te wenden van hoe formularisch zijn boekje is. Elke drie bladzijden vormen dezelfde kleurplaat: introductie middels anekdote, dan een paar feitjes en altijd afsluiten met een trikolon van min of meer retorische vragen. Filosofie van de weerzinwekkendste soort.
Als tegenprestatie voor die twee jaar lang gratis publiciteit wordt er als denker der Nederlanden gelukkig meer van je verwacht dan alleen een boekje: je moet ook een dom neologisme bedenken. Voor Hans Achterhuis was dit ‘tegendenken’, voor Marli Huijer ‘tussendenken’ en nu komt Van Reybrouck met ‘verdenken’ op de proppen. Hij legt uit: ‘In het Nederlands hebben we de woorden verspringen en vérspringen, maar merkwaardig genoeg enkel verdenken en niet “vérdenken” –terwijl we dat laatste juist zo nodig hebben.’ Juist ja. Op eenzelfde manier zou ik David van Reybrouck graag vérkrachten, maar daar is mijn piemel niet lang genoeg voor.
IS
De Wereld en de Aarde, David van Reybrouck
De Bezige Bij, €16,99
De Boekenweek van 2025 is alweer voorbij. Als iemand die ook boeken koopt en leest buiten die termijn doet dat me verder helemaal niets. De aanstellers die tijdens de Boekenweek vastberaden naar de Bruna lopen verdienen geen medeleven, die mensen hoeven van zichzelf maar een keer per jaar een boek aan te schaffen om zich tot volgend jaar te wentelen in hun beschaafdheid. De vraag voor wie de Boekenweek dan eigenlijk wel van belang is, leg ik hier graag naast me neer. Het gaat hier om mijn belang. In mijn ervaring hebben onderdelen van de Boekenweek vaak de eigenschap hoopvol te beginnen en deprimerend te eindigen. Het Boekenbal is bijvoorbeeld grotendeels plezant, maar door de kater achteraf maak je de rest van de Boekenweek geen serotonine meer aan. Op dezelfde wijze is de aankondiging van de Boekenweekgeschenkschrijver spannend, maar is het eindresultaat, althans sinds 2012, genoeg om voor de rest van het jaar afgevlakt geluk te ervaren.
Ook dit jaar begon het allemaal zo goed. Het leek mij bijvoorbeeld gewoon een slim idee om het Boekenweekgeschenk te laten schrijven door de winnaar van een wedstrijd: dan ging − en sta me één zure opmerking toe − al dat gedoe in ieder geval eens over het boek zelf. En het gezeur van iemand als Jamal Ouariachi − en sta hem eens één niet-zure opmerking toe, alstublieft − dat dat uitbuiting zou zijn van schrijvers, omdat die dan gratis werk zouden moeten leveren, is natuurlijk ontiegelijke onzin: alleen voor gevestigde auteurs en PC-redacteuren is de onzekerheid of je boek überhaupt wordt uitgegeven geen vast aspect van schrijven. In principe is een proces als dit juist heel eerlijk, omdat minder bekende schrijvers evenveel kans hebben om te winnen als bekende. De meest onbekende schrijvers die hieraan mee mochten doen waren dan weer wel auteurs die al twee titels hadden gepubliceerd, maar goed, het is in ieder geval beter dan niets.
Voor de lezer is het misschien verrassend om te horen dat ik over het algemeen positief in de dingen sta. Ik ben een rasoptimist, overigens in beide zinnen van het woord, en dus had ik dit jaar hoge verwachtingen van het Boekenweekgeschenk. Nu is hoop de voorouder van teleurstelling; ik zou graag af en toe wat minder naïef zijn. In dit geval had ik er bijvoorbeeld geen rekening mee gehouden dat de jury die zou moeten kiezen tussen al die inzendingen voor het Boekenweekgeschenk bestond uit Tom Lanoye, een complete idioot die goed kan schrijven, en een stel complete idioten. Ik had moeten weten dat een chick sexer nu eenmaal niet in een kippenhok wordt geboren.
Als u die laatste grap heeft begrepen klinkt het misschien alsof ik heel negatief ga zijn over De krater, maar eigenlijk is het de gedoodverfde winnaar van een wedstrijd voor het Boekenweekgeschenk. Het is namelijk de meest Nederlandse roman ooit. In een land met honderden Landal-vakantieparken is gourmetten ook de nationale keuken. Dat we hier te maken hebben met het literaire equivalent van met een metalen spateltje proberen je blokje afvalvlees om te draaien, merken we al in de eerste zin van het boek: ‘Het eerste wat Johnny vroeg was hoe dat Duitse stinkgat heette.’ Met een ingebedde zin beginnen vind ikzelf meer iets voor de zaterdagochtend dan voor een roman met literaire pretenties, maar ik ben dan ook geen Gerwin van der Werf. Hij ziet er misschien niet zo slim uit, maar Gerwin is gewiekst genoeg om te weten dat hij de wedstrijd met deze zin eigenlijk al had gewonnen. Dé manier om alle Nederlanders te verenigen is immers om het anti-Duitse sentiment aan te wakkeren. Alsof wij na Duitsland niet de grootste nazi’s van Europa waren staan we lekker te verbroederen op de dansvloer van een Malteese nachtclub, ‘alle Duitsers zijn homo’- blerend. Dat is ook precies wat De krater is: het highlight reel van je examenreis, de kunst aan de muur van het jeugdhostel waar je lepeltje-lepeltje ligt met de bedwantsen, het net niet zoenen van iemand die ook Nederlands is alleen omdat ze ook Nederlands is. Wat ik wil zeggen is: het is compleet voorstelbaar, maar tegelijkertijd alsnog ontzettend teleurstellend. Het is, met andere woorden, Nederlandse literatuur.
WF
De krater, Gerwin van der Werf.
Stichting CPNB, gratis en toch te duur
Als je in Amsterdam op een categoraal gymnasium hebt gezeten, word je nog wel eens in de media geconfronteerd met mensen uit je old boys’ network. Mij overkwam dat voor het laatst toen ik in de prospectus van Pluim de aankondiging aantrof voor het boek van BKB-veteraan, dagvoorzitter, publicist en chef opinie van Het Parool Tahrim Ramdjan. Het heet Wat zullen de mensen zeggen? en is volgens Pluim ‘een manifest tegen hokjesdenken’. Een manifest tegen hokjesdenken, of, gewoon, denken in het algemeen. Tahrim is namelijk na 4,5 jaar schrijfwerk tot de conclusie gekomen dat discriminatoire stereotypen dus helemaal niet blijken te kloppen. Omdat hij op een wit gymnasium heeft gezeten in hartje Zuid, maar ook uit de Bijlmer komt. Of zoals hij in een interview over zijn boek op OneWorld zegt: ‘Mij in één hokje duwen lukt gewoon niet’. Nou Tahrim, dat lijkt me wel: gymnasiast.
Ik mag dat zeggen, want ik ben dus ook gymnasiast. Sterker nog, ik zat bij Tahrim in de klas. En ik kan jullie vertellen dat hij er een van het zuiverste soort is. Tahrim is het soort hoogbegaafde gymnasiast dat zoveel plusklassen en buitenschoolse activiteiten op zijn naam heeft – hij werd voor het oprichten van een jeugdblad genomineerd voor de Jonge 100 en in het door hem samengestelde jaarboek verkozen tot meest kansrijk om minister-president te worden – dat iedereen te druk is met geïmponeerd zijn door de kwantiteit van zijn werk om nog stil te staat bij de kwaliteit ervan. Hij is nota bene op z’n vijftiende gescout door de coördinator opinie van Het Parool vanwege zijn regelmatige opiniebijdragen. Maar volgens Ramdjan was het voor hem constant schipperen tussen ‘werken in de haven of op een advocatenkantoor’. Omdat hij niet uit Zuid kwam. Terwijl de enige manier waarop Tahrim ooit in een haven zou belanden, en ik weet dit heel zeker, is als directeur van het desbetreffende concern.
Als we Ramdjan moeten geloven is het dus taboedoorbrekend en grensverleggend dat hij op het Ignatius gymnasium zat. De ellende die dat misverstand oplevert begint al op de achterflap. ‘Tahrim ziet er Indiaas uit, terwijl hij vooral een band met Suriname voelt en geboren Nederlander is. Hij spreekt met een Gooische r, terwijl hij opgroeide in de Bijlmer en naar school ging in Oud-Zuid in Amsterdam. Hij is openlijk homoseksueel én weigert afstand te doen van zijn islamitische achtergrond. Hij is progressief, maar hoeft zelf geen open relatie of seks in de kleedkamers van sportscholen.’ Een boek waarin Tahrim vertelt dat mensen geboren kunnen zijn in Nederland en tegelijkertijd toch ook een band kunnen voelen met Suriname. De mensen die het kopen weten dat allang, de mensen die het zouden moeten weten kopen het boek niet. Wat zullen de mensen zeggen? is geen essaybundel, het is een gentrificatie-aflaat. Eigenlijk zit alles in deze ene alinea op de achterflap, het hele boek: belachelijke analyses, houterige parallellie, onbegrijpelijke taal. En het komt allemaal schitterend tot een crescendo van verwarring, vooroordelen en vagelijk linkse taal in die laatste zin. Het is, ik meen dit echt, een zin die zijn eigen witregels verdient:
‘Hij is progressief, maar hoeft zelf geen open relatie of seks in de kleedkamers van sportscholen.’
Adembenemend. Het is een zin waar je alleen mee wegkomt als je gymnasiast met een jeugdblad bent. Het gaat direct mis met ‘progressief’. Dat is sowieso een belachelijk modewoord dat rechtse mensen op zichzelf plakken om zich links te kunnen voelen zonder af en toe de daklozenkrant te moeten kopen, maar daar gaat het hier niet eens om. Het is vooral een bizarre woordkeuze omdat het geen reet te maken heeft met het willen hebben van een open relatie of seks in kleedkamers van sportscholen. Behalve dat Tahrim, omdat hij dat woord al in de vorige zin had verwerkt, het hier krampachtig gebruikt als synoniem voor homoseksueel. Wat op zijn beurt dan weer dúbbel onnavolgbaar is: alsof alle homoseksuelen progressief of alle progressieven homoseksueel zijn, en alsof al die homoseksuelen dan weer open relaties en seks in de kleedkamer willen. Ongetwijfeld de vrijetijdsbesteding van een fractie van de LHBTIQ+-gemeenschap, maar dan vooral het deel dat leeft in de nachtmerries van ChristenUnie-kaderleden en Lennard van Mil. Het is, wil ik maar zeggen, een zin met exact dezelfde interne logica als ‘Hij is bankier, maar heeft zelf geen tentakels in de internationale gemeenschap of een joekel van een haakneus’. Kan waar zijn, maar ik zou het toch niet op de kaft van m’n essaybundel zetten.
Van het binnenwerk moet Tahrims bundel het evenmin hebben. Al op pagina twee van de inleiding krijgt hij het voor elkaar om niet alleen die zelffeliciterende lul van een Joris Luyendijk aan te halen, maar ook nog om zichzelf met hem te vergelijken. Logisch, want net als Luyendijks De Zeven Vinkjes begint Wat zullen de mensen zeggen? met een anekdote over aanmatigende snoeverij waar zelfs een Barlaeaan met twee ouders op Wikipedia zich voor zou schamen. ‘In 2019 loopt een man een krantenredactie op in Amsterdam. Nou ja, officieel moet je “man” zeggen, want hij is eenentwintig en dus meerderjarig. Maar in zijn doen en laten is hij nog een jongen. Die jongen, dat ben ik. Net als Luyendijk heb ik moeten wennen aan de mores van de krant. Ik maakte op mijn eerste dag de fout om de chef verslaggeverij enkele minuten voor de belangrijkste vergadering van de dag te storen met tien ideeën voor artikelen, wat me op een schreeuwpartij kwam te staan. “Wie denk je wel niet dat je bent?” beet hij mij toe.’ Tahrim: de meest gemarginaliseerde man ter wereld. ‘Zoals ook Luyendijk beschreef met zijn zeven vinkjes, is dat een mens zowel privilege als achterstelling kan ervaren.’ Ik kan me echt niets minder zieligs voorstellen. Als je je hele middelbareschooltijd op het St. Ignatiusgymnasium van leerling, docent en wildvreemde hebt gehoord dat je hét journalistieke talent van je generatie bent, leest dit misschien als discriminatie of op z’n minst als een belangrijke boodschap over de samenleving. Als je normaal bent leest het als een stage.
Bovendien, hebben ze hem daarna bij Het Parool uitgekotst om hem nooit meer binnen te laten? Natuurlijk niet. ‘Naderhand kwam de chef naar me toe om mijn pitches alsnog te bespreken. Ze werden allemaal afgewezen, op één idee na. De klimaatconferentie van Madrid stond op het punt te beginnen. Er zou een bus vol jongeren vanuit Amsterdam heen rijden, had ik van een kennis opgevangen. De bus zou de dag erop om kwart over vijf ’s ochtends vanaf station Amsterdam Sloterdijk gaan. ‘Prima tijd,’ zei de chef, ‘ga er maar heen.’ Ik woonde negen kilometer verderop, aan de andere kant van de stad. Het was wennen op de krant. Ik vond de sfeer hard. Na week één klampte ik de chef opinie die mij had binnengehaald aan met de vraag: heb ik wel de juiste keuze gemaakt?’ Een 21-jarige man die voor zijn baan bij de krant vroeg op moet. Om negen kilometer te fietsen. Laat de kinderbescherming het niet horen.
Mensen die dit soort gedrag vertonen horen nou eenmaal op het gymnasium, iedereen vindt dat, ook Ramdjans klasgenoten. Alleen Tahrim zelf wil daar niet aan. Neem de tekst over zijn vader. Die is vroeg overleden, net voor Ramdjan naar het Ignatius zou gaan, waardoor hij gedurende de eerste een deel van het jaar thuis zit met een depressie. Behoorlijk kut, gaan we verder niet grappig over doen. Zo ben ik dan ook wel weer. Maar wat doen die blonde hockeyduivels? ‘Vanuit school bleef het niet stil. Na een paar maanden kwam er een grote kaart per post aan, getekend door al mijn klasgenoten, zelfs de arrogante Amstelveense hockeyers met wie ik nooit praatte. Op een dag kwam er, op hun eigen initiatief, een delegatie van drie klasgenoten langs.’ Of zoals Tahrim het in de inleiding zegt: ‘Ik had al op meerdere punten in mijn leven om verschillende redenen meegemaakt hoe het is om buiten de boot te vallen. Geen vrienden hebben in het eerste jaar op een wit gymnasium’. Dat ze het maar weten dat ze voor niets op ziekenbezoek zijn langsgekomen, die kankerlijers.
Het is waar die hele godvergeten essaybundel van aan elkaar hangt. Tahrim opent met een vagelijk interessante persoonlijke ervaring waarna hij je tanden intrapt met een bespiegeling die het punt van die ervaring volledig mist. In een essay over de opkomst van de PVV opent Tahrim met zijn detentie door de Amerikaanse grenspolitie en verklaart hij geen tien pagina’s later dat racisme te verklaren is omdat ‘de witte arbeidersklasse, die – ik chargeer enigszins – een vrij overzichtelijk leven leidde in de twintigste eeuw’ nu zijn buren niet meer kent dankzij globalisering. ‘Er heerste regelmatig armoede, maar mede daarom was de gemeenschap erg belangrijk: je kende de buren, je hing een touwtje uit de brievenbus’. Tahrim, mensen gingen dood aan stoflong. In de twintigste eeuw dachten we dat Italianen een criminele schedelvorm hadden. Dat er maar twee televisiezenders waren betekent niet dat iedereen de hele dag zingend manden aan het vlechten was. Debiel.
Een ander prachtig voorbeeld van de manier waarop Tahrim eerder de weg kwijtraakt in zijn eigen redeneringen dan in de cultuur op het gymnasium, is het belachelijke verhaal over de kleren die hij droeg op de middelbare. Dat lulverhaal begint dus, geen grap, met commentaar op de kledingkeuze en vakantiebestemmingen van zijn klasgenoten: ‘Ze bezitten huizen van een miljoen, hun kinderen dragen dure (en lelijke!) merkkleding van Abercrombie & Fitch en Hollister, maar ze gaan wel met de auto naar een camping in Zuid-Frankrijk?’. Op basis hiervan zou je hooguit kunnen concluderen dat na de huizen van een miljoen en alle merkkleding er geen geld voor de vakantie overbleef, maar Tahrim krijgt het voor elkaar om tot een nog dommere conclusie te komen. ‘Macht is dat je slechts selectief je rijkdom etaleert.’ Nee Tahrim, macht is dat je als chef opinie je eigen opiniestukken in Het Parool kan zetten zonder daarbij je functie te vermelden. ‘Mijn moeder had, toen ze mij kleedde, een beeld van het gymnasium dat niet klopte. En ik durfde me niet net zo te kleden als mijn klasgenoten, omdat ik niet hetzelfde zelfvertrouwen had als zij – laat staan dat mijn moeder dezelfde portemonnee had als de andere moeders.’ Voor de goede orde: Tahrim droeg driedelige pakken. Een T-shirt van Hollister kost €29,95, een shirt van Abercrombie & Fitch €22,-. Bovendien, je op de middelbare niet zo durven kleden als je klasgenoten is geen intersectionaliteit, dat is de puberteit.
En als je niet oplet ga je tussen het lezen van al dat tinnef nog denken dat Tahrim zielig is ook. Wanneer hij omschrijft hoe hij in de eerste van het metrostation naar de middelbare moet lopen bijvoorbeeld. ‘De school zat dat jaar tijdelijk in een gebouw dat ze deelde met de secretaresseopleiding, om de hoek van het Franse consulaat. Vanaf het metrostation was het ongeveer tien minuten lopen, langs een drukke vierbaansweg die de stad met de snelweg verbindt – je moest goed uitkijken als je overstak.’ Je moet als je twaalf bent áltijd goed uitkijken voor je oversteekt, domme lul. En zo lijkt het ook alsof Tahrim ongezien via de achterdeur binnen moest glippen bij een of ander kasteel aan de Champs-Élysées. Dat slaat echt nergens op. Het gebouw heet De Klencke 4 een heeft niet eens een achterdeur. De muren waren van gipsplaat en er was zo’n hevige muizenplaag dat ik meerdere keren op zo’n beest ben gaan staan. Maar volgens Tahrim was dit chateau een onneembare culturele vesting.
Goed, dat wil natuurlijk niet zeggen dat alle teksten in Wat zullen de mensen zeggen? kut zijn. De teksten uit en over PC zijn bijvoorbeeld uitstekend. ‘Een collega appte door dat ze mijn portretfoto afgedrukt zag in de boekhandel, op de voorpagina van Propria Cures, een studentenblaadje dat van oudsher verbonden is aan het Amsterdamse studentencorps. Ik word bekritiseerd op, onder meer, mijn terugtrekkende haarlijn. Maar auteur Martijn, oud-klasgenoot van mij, beklaagt zich er ook over dat ik zó veel schrijf over het witte, elitaire gymnasium waar ik heen ging.’ Om Tahrim te citeren: ‘die jongen, dat ben ik’. Vooral de zinsnede ‘een studentenblaadje dat van oudsher verbonden is aan het Amsterdamse studentencorps’ staat hoog op mijn lijst van grappigste zinnen in het hele boek. Tahrim heeft de Wikipediapagina gelezen en doet een wanhopige poging om het blad verdacht te maken. Terwijl PC al honderd jaar geen fuck met het corps te maken heeft. Zo ken ik er ook wel een: Tahrim, een journalist die van oudsher verbonden is aan de staat Suriname. Nu kan ik hier al Tahrims citaten uit mijn vorige stuk over hem herhalen, maar u leest de PC van vandaag niet voor de PC van gisteren, dus ik beperk me tot een enkel fragment. ‘Over het feit dat mijn opa ambtenaar was op een Surinaams ministerie, schrijft hij: “Ik kan me niks witters bedenken”, waarmee hij impliceert dat een dergelijke baan alleen maar voor witte mensen is weggelegd.’ Tahrim, geweldig nieuws, je hebt de grap bijna begrepen. Ik bedoel dus niet dat alleen witte mensen ambtenaar kunnen zijn in Suriname. Ik impliceer ermee dat je meer gemeen hebt met die elitaire witte klasgenoten dan je voordoet.
Dat is ook het precies probleem met Tahrim. Hij verwijst achtereenvolgens naar Hobbes, Camus, Descartes, Freud en de godvergeten rest van praktische filosofie 1. Hij is coördinator van een krantenbijlage en schrijft alsnog zinnen zoals ‘de drogreden van associatie is waarvoor hij vreest’. Tahrim is gearriveerd en toch nog Op weg naar Het Lagerhuis. Tahrim kan niet schrijven en doen alsof hij dit soort kankerteksten schrijft om welke andere reden dan zijn gymnasiastenbrein, is als doen alsof Ghislaine Maxwell een pedofiel is omdat ze vrouw is. Alsof Elon Musk de Hitlergroet bracht omdat hij Asperger heeft. Alsof Hitler de Hitlergroet bracht omdat hij Asperger heeft. Dat is het punt. Hoe diep de culturele kloof tussen hem en de blonde beesten van het St. Ignatiusgymnasium ook was, Tahrim Ramdjan blijft een gymnasiast. Een gymnasiast, trouwens, die ondanks zijn cum laude de Aeneis verkeerd citeert op het voorblad: naast de versregels heeft een citaat ook een boekvermelding nodig.
Volgende keer beter, Tahrim.
MvD
Wat zullen de mensen zeggen?, Tahrim Ramdjan.
Uitgeverij Pluim, €22,99