Ik ben een provinciaal tegen wil en dank: bij mijn geboorteplaats Zwolle voel ik geen greintje chauvinisme. Als Zwolle een product was, was het Knorr Aromat. Als het een element was, was het broom en als het een dier was, zou het een steekvlieg zijn. Zwolle als supermarkt: de Plus. Zwolle als geometrische vorm: een ruit. Het is een Superdry-hoodie waarbij de uiteinden van het capuchonkoord zijn gaan rafelen omdat erop gesabbeld is. Het is aardappelsalade op een aluminium schaal die net overtuigend genoeg de belofte in zich draagt om slechts naar zout en vet te smaken, dat je er na enige twijfel toch een grote klodder van op je bord plempt tijdens een verregende barbecue. Als je Zwolle bij de bouwmarkt kon kopen was het een voegenkrabber van gegalvaniseerd staal. Het is een paar cognacbruine brogues met een blauw accent op de zool, het wetenschappelijk bureau van de ChristenUnie en de salade op het menu van een pizzeria. Misschien zelfs de gepekelde peper die je daar altijd uit moet vissen.
De enige tijd dat ik met weemoed terugdenk aan mijn jeugd op de terp aan de IJssel is nu, eind oktober. Terwijl ik mijn Leidse studentenkamer opstook met canvassen van Herman Brood en me zelfs nog door mijn stijf op elkaar geklemde tanden door hoor fluisteren dat het ‘goed is voor het Nederlandse voetbal’ dat de Eagles van Aston Villa winnen, lukt het me rond deze tijd van het jaar nooit om mijn afkomst verder te verloochenen. Deze periode broeit er zelfs een onstilbaar verlangen in mij op om als een Stachanovist te gaan werken aan een totale Sallandse culturele overwinning. Dat heeft alles met Halloween te maken.
Door het betere lik- en rimwerk van Mark Rutte vuren de Verenigde Staten vooralsnog geen bunker-busters op ons af, maar bombarderen ze alles ten westen van Utrecht met in karamel gedoopte appels op stokken en spinnenwebben van wol. Zoals dat gaat met Amerikaans imperialisme maken de kosmopolieten in de Randstad een zwaaiende beweging langs hun wang terwijl ze deze droge dildo in hun bek krijgen geramd. Sinds ik in het Westen woon weet ik onvrijwillig dat Jason Voorhees geen ijzerhandelaar uit Raalte is, maar iemand die een masker draagt dat refereert aan de enige op ijs gespeelde sport die we nou juist niet kennen in ons mooie land. Als u opmerkt dat ik me hier vergis en Michael Myers bedoel, bwijst dat des te meer hoe ver de besneden pik van Uncle Sam al in uw slokdarm zit. Ik word geacht het maar normaal te vinden dat mensen gezichten in pompoenen kerven en men smeekt mij ‘het fatsoen op te brengen’ om geen scheermesjes in de Bounty’s te steken die ik meegeef aan kinderen die het gore lef hebben om ‘trick or treat!’ te roepen wanneer ze bij me aanbellen, in plaats van een liedje te zingen.
Een belangrijk argument tegen dit oorspronkelijk uit Ierland afkomstige feest (een land vol mensen die een hekel hebben aan de zon, elkaar, en het hebben van een lever zonder cirrose), is dat het kinderachtige kiekeboe-gedoe van Halloween alleen tot de verbeelding van debielen spreekt. Horror is een genre voor mensen van wie de hersenpan eruit ziet als een lege zevenbaansweg waar tuimelkruid overheen waait. Halloween is net als Tucker Carlson en Oxazepam een batterij die aan de wegrottende synapsen van de funko-pop-verzamelaar met het gewicht van een Ford F-150 wordt geklemd. Volgens mij schrik ik? Mooi, dan leef ik waarschijnlijk nog. Tevreden neem ik nog een hap van mijn zwartgeverfde hamburger met pumpkin spice, bel de politie omdat mijn negroïde buurman geluid maakt en krab aan mijn scrotum met de bump stock van mijn AR-15.
Waarom pikt de Hollandse jeugd deze vernedering terwijl we al een prachtig lampionnen-en-twixenfeest hebben? Alleen een compromisloze herwaardering van Sint Maarten kan nog tegenwicht bieden. Wat mij betreft zendt de NPO de weken voor 11 November een journaal uit waarin te zien is hoe de goedheiligman uit Tours allerhande heidens altaar in de hens zet. Ach, comprimisloos, ik ben zelfs nog bereid om een handreiking te doen naar de horrorliefhebbers door een zwartgeschminkte Erik van Muiswinkel te laten figureren als een door Martinus uitgedreven duivel. Alles om de ontheiliging van Allerheiligen te stoppen.
Ik probeer hoopvol te zijn, maar dat lukt slecht omdat ik begrijp dat ik een achterhoedegevecht lever. Als het aan de groeiende groep Halloween-herauten ligt, staan onze dochters de hele herfst punch met promethazine te drinken uit red solo cups, slechts gehuld in een verpleegstersmuts en een witte BH met op elke tepel een rood kruis. Niet als ik er wat over te zeggen heb, ik blijf strijden. Ik stem BBB, want in Nederland hebben koeien staarten en meisjes rokjes aan, zoals het hoort.
IS
Als je veel informatie tot je neemt, ga je daar patronen in herkennen. Dat is iets menselijks. Het blijft dan natuurlijk nog maar de vraag of die patronen echt bestaan, of alleen maar projecties zijn van je eigen geest. Ik ben, voor zover dat nog niet duidelijk was, geen wetenschapper, maar van sommige patronen die mensen denken te zien kunnen we duidelijk zeggen dat ze louter denkbeeldig zijn. Sterrenbeelden, tarotkaarten, dat idee dat fluiten op een boot stormen aantrekt, dat je buikpijn krijgt als je met een mes door je drankje roert. Noem me een cynicus, maar daar geloof ik niet in.
De patronen die ik herken in Nederlandse literatuur, daarentegen, zijn heel andere koek. Die kan ik staven met keiharde feiten. Ik heb hier al een keer eerder vastgesteld dat er slechts drie soorten (recente) Nederlandse romans zijn: romans over hele rare seks op een hele normale, seksloze plek; sleutelromans van deuren die niemand wil opendoen; en aanstellerige autofictie van heel diep uit de mongolenput. Daar blijf ik achter staan, met één addendum. Recentelijk heb ik een nieuw patroon ontwaard. Dat gaat als volgt.
Ik schrijf dit vanuit een isoleercel. Dat komt zo: een paar jaar geleden had ik een familietrauma. Mijn vader was heel streng en mijn moeder was heel lullig. Ik sloeg daardoor met een roestige hamer een al even roestige spijker in mijn eigen arm. Ik kreeg de vereiste zorg; geestelijk bedoel ik, maar ik kreeg eerst natuurlijk ook de behandeling voor die spijker in mijn arm. Nou goed, na die zorg leek het even goed met me te gaan. Toen leerde ik zo in de periode in je leven dat je een beetje ongelukkig en onzeker bent, iemand of iets kennen dat mij helemaal in zijn greep kreeg. Ik begon me te verzetten tegen mijn ouders, die mij immers zo streng en lullig hadden behandeld. Uiteindelijk ging dat helemaal fout. In naam van datgene waar ik zo in de ban van was, verneukte ik iets zo grondig dat het landelijk nieuws werd. Ik werd daarom in de isoleercel gestopt, maar ben op de een of andere manier nog wel zo goed bij geest dat ik er nu heel genuanceerd op kan reflecteren, en er een roman over kan volschrijven.
Rouwdouwers, Vonkie, Beesten die je niet mag schieten, Zomersplinters, De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer, Ludwig: allemaal gaan ze ongeveer zo. De verteller ontrafelt vanuit een soort alternatievige veilige haven een persoonlijke psychologische geschiedenis, van achter naar voren, met flashbacks die flarden van een moeilijke jeugd openbaren. In Ludwig vertelt ze vanuit het gekkenhuis hoe ze deelnam aan een cult, omdat ze een onzekere twintiger was; in Rouwdouwers is ze aan het houthakken met een man die geen Nederlands of Engels kan terwijl ze vertelt over haar kutvader die toch ook weer niet helemaal kut is; in Vonkie is ze op een wandeltocht in Schotland aan het zeiken over haar demente vader die toch ook weer niet altijd dement was.
Waarom boeit dit me allemaal zo weinig? Daar heb ik veel over nagedacht. Dat al deze boeken in essentie ongeveer hetzelfde zijn, helpt niet, natuurlijk. Dat ze in de literatuurgeschiedenis al vaak genoeg veel beter zijn uitgevoerd, ook niet. Dat flashbacks een gemakkelijke en afstompende manier zijn om spanning op te bouwen − een soort automatische cliffhangers, die alleen voor mensen die weinig boeken lezen minder flauw lijken − doet het genre ook geen goed. Schrijvers van deze boeken begaan dan ook nog vaak de fout aan het begin te waarschuwen dat wat hier verteld gaat worden heftig is. Toch een beetje alsof je, wanneer je een zwembad inloopt, bandjes omgeduwd krijgt. We kunnen wel zelf van de duikplank, hoor.
Uiteindelijk is het grootste probleem dat deze boeken, ik schaar ze bij dezen onder de noemer ‘playbackproza’, vaak nog slecht geschreven zijn, ook. Omdat Ludwig het exemplaar van deze soort is dat ik als laatste heb gelezen, en het voor een debuut best succesvol was, gebruik ik dat als voorbeeld. Auteur Jana Antonissen kende ik niet, maar op basis van haar biografie op de achterflap lijkt ze me een soort Vlaamse Doortje Smithuijsen. Daarvoor geldt hetzelfde als voor iemand met een vierkante snor die Drittes Reich uitschreeuwt met een zachte ‘g’: toch wat minder eng, maar het blijft Adolf Hitler.
Geen vliegende start, maar ik ben een rechtschapen jongen: ik ging er zonder vooroordelen in. Helaas bleek mijn Hitler-vergelijking weer eens verre van voorbarig: Ludwig is ook niet heel veel beter geschreven dan Mein Kampf. Probeer de volgende zin maar eens, nou ja, te lezen: ‘Die eerste nacht was de bedwelmende cocktail van anticipatie, vrees en ontzag zo tastbaar dat ze schitterend als het weerkaatste lusterlicht van alle spiegels was gesprongen, ons in haar weldadige gloed ondergedompeld had.’ In het beste geval mist hier een komma, in het slechtste geval een heel zinsdeel. Net zo heeft Antonissen in het beste geval dyslexie, en in het slechtste geval een virale hersenvliesontsteking.
Opnieuw, ik ben geen wetenschapper, maar het lijkt toch te neigen naar dat laatste. Ludwig is dus een roman over een cult, en Antonissen schuwt daarbij geen enkel cliché. Zo ook niet het cliché van de onweerstaanbare groepsdruk: ‘Eindelijk droeg ik bij. Eindelijk werd ik opgeslokt door iets groters, iets waarvan ik niet eens had durven dromen, iets waarvan ik had aangenomen dat het niet meer bestond: een maalstroom, een beweging, een geschiedenis schrijvende groepering.’ Ten eerste: Jana Antonissen lijkt me echt zo iemand die, als ze heeft besloten een roman te gaan schrijven, begint met het maken van een woordweb waarin ze samengestelde woorden als ‘maalstroom’ en ‘lusterlicht’ opneemt. Als ze dan, na meerdere lange sessies geconcentreerd nadenken, genoeg van die gecompliceerde woorden heeft verzameld om een A4’tje te vullen, kan ze eindelijk beginnen die met betekenisloze zinnen aan elkaar te knopen. Ten laatste: kijk, ik kan best geloven dat een cult verraderlijk kan zijn, hè. Dat je, ook als weldenkend mens, door groepsdruk en massahysterie tot dingen in staat kan zijn waarvan je dat nooit verwacht had. Maar maak dat dan tenminste enigszins invoelbaar door niet de allerdomste naïeve blonde kluchtkut ooit als hoofdpersonage op te voeren. Nu geloof ik het gewoon niet. Noem me maar een cynicus.
Dit was maar één voorbeeld, maar playbackproza is echt een wijdgespreide zwarte schimmel in de vodderige badkamer die de Nederlandse boekenwereld is. Ik ben toevallig net begonnen in de nieuwe roman van Emy Koopman, De vrouw in de kelder, en ja hoor: het gaat over een vrouw die in een kelder woont, en via flashbacks de relatie met haar vader, die net zo goed de kut-maar-ook-weer-niet-helemaal-kutvader uit Rouwdouwers had kunnen zijn, probeert te duiden. Emy Koopman kan dan wel een stuk beter schrijven dan bijvoorbeeld Jana Anatonissen, maar toch: vanaf de eerste flashback boeit dit verhaal mij minder dan het scheppingsverhaal een geaborteerde foetus. Bedenk je eigen verhaal, bedenk je eigen structuur, bedenk je eigen spanningsboog, of stop met schrijven. Lijkt me niet te veel gevraagd. Toch?
WF
Ludwig, Jana Antonissen. De Bezige Bij, €23,99
Rouwdouwers, Falun Ellie Koos. Atlas Contact, €22,99
Vonkie, Froukje Arns. Ambo|Anthos, €23,99
Beesten die je niet mag schieten, Femke Brockhus. De Bezige Bij, €22,99
Zomersplinters, Mick van Biezen. Lebowski, €22,99
De collectieve inzinking van de familie Hofmeyer, Julie Cafmeyer. Pluim, €22,99
De vrouw in de kelder, Emy Koopman. Arbeiderspers, €23,99
‘Poëzie is een daad’, dichtte Remco Campert ooit. Een stelling waar ik lang sceptisch over was. Touwtjespringen is een daad, net als volkerenmoord of afwassen, maar poëzie is een kunstvorm die draait om gestileerde taal – het brengt niks fysieks in de wereld teweeg. Dat dacht ik, althans, tot vanochtend, toen ik mijn stoel iets te hard naar achteren schoof, waardoor Een nieuw geluid: de geboorte van de moderne poëzie in Nederland vanaf de bovenste plank van mijn boekenkast op mijn hoofd viel.
Een nieuw geluid is geen dun boek – sterker nog, dat het ongeveer evenveel woog als een Gazaanse puber was het enige gegeven dat ik geregistreerd had toen het enkele maanden geleden met een oerknal op mijn deurmat viel. Dertig jaar hadden de geleerde heren Dorleijn en Van den Akker geploeterd aan dit monumentale overzichtswerk, en iedere verduidelijkende voetnoot en rijmschemaverklaring had bijgedragen aan de monumentale, gutsende hoofdwond die ik nu aan het verplegen was. De meeste mensen zouden na zo’n ervaring misschien mokken, of negatieve gevoelens koesteren tegenover de geleerde heren, maar zo zit ik niet in elkaar: ik besloot even om te denken.
Met monumentale handboeken over Nederlandse poëzie aan het begin van de twintigste eeuw kun je namelijk een stuk meer doen dan op het eerste gezicht lijkt. Het gewicht (ruim twee kilo) van Een nieuw geluid schept in combinatie met het handzame formaat een rijk palet aan mogelijkheden. ‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’ hoeft nu helemaal geen probleem meer te zijn: met een stuk of honderd exemplaren van Een nieuw geluid kan de dichterlijke doe-het-zelver gemakkelijk een tiny home met energielabel A bouwen. Voor mensen met veel vijanden is het ook handig om over een doosje te beschikken, zodat een werpwapen met een puntige kaft en een cultureel verantwoord alibi altijd binnen handbereik is.
Maar nu genoeg over de vorm – op naar de inhoud. De inhoud, weet ik uit ervaring, komt het beste naar voren in de inhoudsopgave, en precies in die inhoudsopgave beginnen donkere wolken zich aan de monumentale dichterlijke horizon te verzamelen. Hoofdstuk 1 van het proloog heeft ‘Poëzie: een ronde, volvlezige meid’ als titel, waarover ik alleen maar kan zeggen: gadverdamme (en: onwaar, want poëzie is zoals gezegd geen ‘meid’, maar een kunstvorm). Dit boek kent wel meer vreemde hoofdstukken. ‘Passieloze passie’ (kan helemaal niet). ‘Middelmatige dichters.’ ‘Belangrijke dichters.’ ‘Andere “grote dichters”.’ Met een beetje knippen, plakken en met leestekens strooien kun je er best een werkbaar nY-gedicht van bouwen, ik zeg maar wat:
Socialisme is het nieuwe literair:
Het direkte arbeiders-sentiment? Nieuwe media.
De ‘Joodsche ziel’? Verboden lust.
De homoseksuele constellatie – moderne Vlamingen – west meets east
Ik heb alleen een groote gramofoon.
Rare bedoening dus, die inhoudsopgave. Wie is daar verantwoordelijk voor? De smoking gun vinden we al op de kaft, waar – traditiegetrouw – de auteurs vermeld staan: Gillis Dorleijn en Wiljan van den Akker. Klinkt als een stel vijfentwintigjarige PhD-studenten aan de Amsterdam School for Cultural Analysis met gekerfde barcodes in hun anorectische, keffijeh-omhulde, aan-de-A12-vastgelijmde-armen, maar niets is minder waar: dit zijn twee hele oude lullen met academische aanstellingen. Op de laatste pagina van het boek vinden we zelfs een foto van de auteurs, inclusief verklarende tekst. Beide inmiddels gepensioneerde heertjes zijn hoogleraar moderne letterkunde geweest, waarbij je natuurlijk in eerste instantie ‘poe poe’ denkt, maar in hun tijd (de jaren ’80) hoefde je toch maar drie romantitels van Lodewijk van Deyssel op te dreunen terwijl je een koprol deed om een leerstoel te bemachtigen. Heel veel heeft het ze duidelijk niet opgeleverd, want beide geleerde heren zijn hartstikke kaal en wit. Dat zou mij niet overkomen, maar ja.
Nu zijn er vast allerlei kwade geesten die as we speak tegen zichzelf zeggen: ‘MAJM, je hebt dit boek helemaal niet gelezen, deze heren hebben toch een grote bijdrage geleverd aan de academische discussie over de vroege modernistische poëzie in Nederland?’. Dat kan ik dus niet beoordelen, want ik heb het boek, inderdaad, niet gelezen: ik was allerlei lekkere fruittaartjes aan het bakken en eten met mijn lieve vrienden. Maar ik kan wel afgaan op marginalere details. Zoals het feit dat de tekst op de achterflap in het goud is afgedrukt. Een Mai Spijkers-perversie. Walgelijk. En dan nog het gedicht achter de kaft: ‘een nieuwe lente en een nieuw geluid’. Terwijl het herfst is. Belachelijk. Daar pik je toch geen hoofdwond van?
MAJM
Een nieuw geluid: de geboorte van de moderne poëzie in Nederland, Gillis Dorleijn en Wiljan den Akker.
Prometheus, €55,00.
Kent u die anekdote van Wittgenstein, waarin een man zo vol ongeloof is over wat er in de krant staat dat hij teruggaat naar de krantenwinkel om een tweede exemplaar te kopen? Iets vergelijkbaars overkwam me toen ik Professor Soortkills Smibologie vol. 2 operation manual in handen kreeg. Ik was ervan overtuigd dat de drukker een fout had gemaakt, want de rug van het boek zat aan de rechterkant. Ik besloot naar de winkel terug te gaan. De mevrouw van de boekhandel keek meewarig naar mijn niet-urbane verschijning die een onbekendheid met de Smibanese codes verraadde en lachte me uit: ‘Heeft u dan niet op de kaft gekeken?’. Daar stond het, inderdaad: ‘Voor alle duidelijkheid, dit is de ACHTERKANT van het boek, niet de voorkant. Dit boek lees je ACHTERSTEVOREN. Wij van de Smibanese University gaan namelijk tegen de stroming in, dus lees je dit boek ook tegen de stroming in.’ Beduusd ging ik huiswaarts.
Ik kende de hooggeleerde heer Soortkill voornamelijk als lexicograaf; dat hij een academische aanstelling had gekregen was aan me voorbij gegaan. Na wat onderzoek groeide mijn begrip. Aan de Smibanese University studeer je cum laude af wanneer je gemiddeld lager dan een vier haalt. Er spuiten koffiegeisers uit de urinoirs omhoog en uit de automaten druppelt urine. Op de leerstoel van professor Soortkill kun je met vier man zitten omdat de poten aan de bovenkant zitten en hij wordt gefinancierd door Hamas. Je bachelor doe je er na je master. In de Smibanese universiteitsbibliotheek wordt trapmuziek gedraaid en staan petrischaaltjes klaar om in klaar te komen die je, indien gevuld, kunt inruilen voor ECT’s. Deze info vond ik op com.smibaneseuniversity.www. Je scriptiebegeleider begeleidt je er naar de coffeeshop. Als je als student tegen deze gekke gang van zaken wilt protesteren, word je geacht een bordeel te bezetten.
Mijn interesse in de smibologie was inmiddels gewekt. Om een tweede blamage zoals die bij de achterflap te voorkomen, las ik de inleiding aandachtig. Daarvan is de laatste zin: ‘Lees het zolang ’t je interesseert, en zo niet, lees het niet’. Omdat mijn interesse na deze woorden alweer weg was, heb ik dat advies ter harte genomen. Gelukkig hoef je deze handleiding niet te lezen om te snappen dat het het meest achterlijke boek is dat het de afgelopen decennia tot in de schappen heeft geschopt. Tussen de halve gedachten en tenenkrommende platitudes kun je Soortkills inspiratiebronnen al scannend wel opvangen: Napoleon Hill, Paolo Coelho en Stephen King. En dat zijn dan nog de namen die hij expliciet noemt: tussen de regels lees je invloeden van de High Times, stoepkrijtwerk van Lies (4) en crackie Liemarvin van de Hakfortflat.
Van deze keur aan invloeden perst hij één groot platgeslagen Maggi-blok. Professor Soortkill heeft zo’n ziekelijke behoefte aan cliché’s dat hij nog met een op straat gevonden frietvorkje zijn huid zou openwrikken om ze in zijn bloedsomloop te brengen. Hij ademt ze in, slikt ze door en poept ze als ongrammaticale brokken weer uit: ‘Het sneeuwbaleffect wat [sic] hieruit ontstaat gaat de uiteindelijk [sic] schaal worden waarop jouw impact zich zal manifesteren’. Zulke ongein schreeuwt je letterlijk op elke pagina tegemoet, waardoor je de impact van een zware schaal op Soortkills achterhoofd wil manifesteren.
Toch maar weer terug naar de achterflap, dan maar: ‘Dit is een boek dat gaat over het bewandelen van je levenspad met een overtuiging waar menig mens u tegen zegt.’ Degene die Professor Soortkill op het levenspad van schrijver heeft gebracht, is een racist waar menig mens imperial wizard tegen zegt. Soortkill is een viervoudig geamputeerde die over de tartanpiste van Papendal wordt gerold. Achter zijn romp-met-hoofd hollen de witte puntmutsen met daaronder de glunderende koppen van de hoofdredacties van NRC en de Groene. Ondertussen staat Femke Bol aan de zijkant haar eigen kiezen tot gruis te kauwen terwijl deze letterlijke bol over een horde getild wordt, maar ze mag niks zeggen want dan zou zíj́ de racist zijn.
Smibologie vol. 2 operation manual is, dat zeg ik zonder enige overdrijving, het allerslechtste boek dat ik ooit niet las. Kent u die anekdote over Wittgenstein, waarin hij Karl Popper met een hete pook bedreigt? Afijn, u snapt waar ik heen wil, maar omdat ook ik niet voor racist wil worden uitgemaakt kan ik hier verder niet over spreken en moet ik zodoende zwijgen. Over de hotbox en whip die de professor verdient houd ik ook maar mijn mond, en dan heb ik het niet over jonko klappen en een waggie, nek je die?
IS
Smibologie vol 2. operation manual, Prof. Soortkill.
Pluim, €22,99
Als ik een Substack had die vernoemd was naar mijn eigen naam, zou ik een polemiek beginnen tegen Dave Schut. Waarschijnlijk zou ik dan eerst een ironisch verwoorde spoiler invoegen, om zo veel mogelijk lezers aan te moedigen tot het einde door te lezen. Bijvoorbeeld: in de laatste alinea wordt het pas echt leuk! Daarna zou ik beginnen met een uitleg van wie Dave Schut is, want dat weten alleen mensen die een Substack hebben die vernoemd is naar hun eigen naam. In het kort: Dave Schut is een aspirant-NRC-columnist die nu (nog eventjes) werkt als freelance tekstschrijver voor Andrélon, maar elke dag zijn hele ziel en zaligheid steekt in Bluesky-berichten en Substack-artikelen die aan God en Patricia Veldhuis moeten bewijzen dat hij voor iets hogers bestemd is.
Op Substack is zijn vaste rubriek een maandelijkse post waarin hij ‘het beste’ dat hij die maand ‘gelezen, bekeken en beluisterd’ op een rij zet. Lijstjes zijn nu eenmaal vaak het weapon of choice van autisten; daar kan Dave ook niks aan doen. En dat hij in deze maandelijkse lijstjes lang niet altijd een boek noemt, is een beetje gênant, maar nog geen crime. Schut wordt pas echt kut als hij nog zo’n lijstje maakt, maar dan van ‘26 manieren om niet te hoeven beseffen wat de Palestijnen wordt aangedaan’. Kan het lintwormachtiger dan genocide gebruiken om jezelf te verheffen terwijl je niks uitvoert en dat dan weer ironiseren zodat het toch niet erg lijkt?
Ja: opscheppen over dat die lijst van 26 smoesjes heeft geleid tot een artikel in NRC. En dat dan weer tot een artikel in een Iraans tijdschrift. En daar dan weer aanstellerig over doen. ‘Nu kreeg ik het warm. Het was op een doordeweekse avond, ik lag al in bed. Ik sloeg de dekens van mij af en probeerde niet te denken dat ik die nacht zou worden gekidnapt door Israëlische of Amerikaanse veiligheidsdiensten.’ Wil Schut ons doen geloven dat hij echt bang was dat de Mossad een Operatie Bayonet 2 op hem los zou laten omdat hij een stukje in NRC had geschreven over wittemensensmoesjes? Of wil hij gewoon opscheppen, om zijn imago te verbeteren?
Om die vraag te beantwoorden moeten we dieper graven. Tot de kern. Gelukkig heb ik helemaal geen Substack, maar ben ik PC-redacteur. Iemands kern vatten is mijn specialiteit. De essentie van Dave Schut is dat hij heel veel bezig is met zichzelf als anders presenteren dan die essentie. Er bestaat dan ook een groot verschil tussen hoe hij zichzelf presenteert en hoe hij daadwerkelijk is. Ik zal eens wat voorbeelden noemen. Hoe Schut zichzelf presenteert: randstedeling. Hoe hij werkelijk is: woonachtig in een Vinex-wijk in Alkmaar. Presentatie: geëngageerd. Werkelijkheid: abonnee van (limitatief:) Quest, Nieuwsblad Alkmaar, AutoWeek. Presentatie: smaakvol. Werkelijkheid: heeft zijn huis (in Vinex-wijk in Alkmaar) ingericht in pasteltinten en bewust dode planten; volgt @folkert_slump (voor ‘advies voor mannenkleding’) op Instagram; heet ‘Dave’.
Voor iemand met een beetje mensenkennis is het overduidelijk dat de werkelijkheid van Schuts bestaan behoorlijk belachelijk is. Maar, ho, Dave Schut zou Dave Schut niet zijn als hij niet een manier had bedacht om ook die mensen voor zich te winnen: zichzelf belachelijk maken. Hij gebruikt bijvoorbeeld slice of life-tweets over ha-ha-herkenbare rijtjeshuisellende om te laten zien dat hij zichzelf ook heus niet serieus neemt: ‘Met slechts een minuut te gaan tot de videomeeting moest ik mijn handmatige zit-stabureau nog naar beneden krijgen. Bij het voorstelrondje was ik buiten adem.’ Iedereen die wel eens een okkernootje heeft gekregen weet dat deze strategie niet werkt: door jezelf belachelijk te maken maak je jezelf alleen maar, nu ja, belachelijker. Voor iemand die eruitziet alsof hij snuffelend langs de kapstokken ging om alle jassen met een wietgeur aan te geven bij de conciërge, is het best gek dat Schut dat nog altijd niet begrijpt.
‘Ik stel trapfietsers die ik inhaal op mijn elektrische fiets altijd even gerust met de mededeling dat ik een paar jaar eerder doodga door een gebrek aan beweging.’ Ja, Dave Schut probeert ook wel eens iets grappigs te schrijven. Daarmee raak ik aan een gevoelig punt. Met die gelijkenis tussen hem en mij moet ik opeens hoeden voor wat Freud het ‘narcisme van het kleine verschil’ noemde: des te meer mensen op elkaar lijken, des te sneller ze kritiek op elkaar hebben. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de twee volkjes in Swifts Gulliver’s Travels die jarenlang oorlogvoeren over de manier waarop je een ei hoort te breken. Ik heb het zelf wel eens gehad over de langlopende vete tussen de inwoners van Hazerswoude-Dorp en Hazerswoude-Rijndijk.
Laat het duidelijk zijn dat dat niet is wat er hier aan de hand is. Dat Dave Schut af en toe Aron Groot retweet, betekent niet dat wij op elkaar lijken. Een grap van Dave Schuts kaliber is bijvoorbeeld: ‘Mona Keijzer is gewoon Bart Nijman met lang haar.’ Slaat nergens op. Het is een goed format, daar niet van. Zo goed dat het bijna moeilijk is om het niet grappiger te maken. Een vrouw is een man met een vagina. Een vrouw is Charlotte Remarque zonder downsyndroom. Dave Schut is een man met een vagina. Dave Schut lijkt op Ellie Lust als ze in de mavo/havo-brugklas wél de havo had gehaald. Dat is het verschil.
WF