Maandag

Het College van Bestuur begint de werkweek altijd met een plenair overleg, zo ook vandaag. Op de een of andere manier weet Peter-Paul het steevast voor elkaar te krijgen om al om 09.15 ’s ochtends een ontzettende koffiebek te hebben. Alsof hij zijn tandpasta elke dag zelf maalt van de bonen uit zijn Senseo Sarista. En als ik dan wil zorgen dat het nog een beetje te harden is en een raampje van de vergaderruimte openzet, begint Jan meteen aanstellerig te bibberen, en te miepen dat hij het koud heeft. Misschien moet-ie dan eens een keer wat meer gaan eten. Ik noem Jan altijd de Lintsworm, omdat hij eruitziet alsof-ie tegelijk een lintworm heeft en er een is. In mijn dagboek dan, natuurlijk. Dat is van mij. Nou, ik liet dat raam gewoon open, en leunde vast zover mogelijk achterover terwijl ik Peter-Paul vroeg hoe het ervoor staat met de boekverbrandingen. Het zijn mannetjes met een handleiding, zeker, maar ja. Je hebt het nu eenmaal met elkaar te doen, hè, in zo’n bestuursjaar. 

Dinsdag

Vandaag nam ik een kijkje op het Binnengasthuisterrein, om te zien hoe het vordert met de bouw van de nieuwe universiteitsbibliotheek. En stiekem ook of er nog een leuke bouwvakker rondloopt, natuurlijk. Ik heb, dat mag je best weten, een beetje een zwak voor uniformen. Mijn lief, Lennart, noemt dat mijn mbo’er-fetisj, maar dat is gewoon jaloezie. Hij loopt er zelf altijd bij als een brugklasser die net door zijn oudere broer uit de kapstok is getild, dus ik moet ergens mijn lusten botvieren. Goed, over dat nieuwe gebouw. Dat we hier af en toe boeken verbranden betekent natuurlijk niet dat we in concept tegen boeken zijn. We zijn bij de UvA bezig om de UB van een stoffige opslagplaats van eeuwenoude kennis te veranderen in een moderne en diverse community hub. Dat er dan een paar boeken weg moeten om ruimte te maken voor een gezellige caféhoek en pestvrije ruimtes voor knutselworkshops is het lang en breed waard; op den duur zal er in de nieuwe situatie veel meer over boeken worden gepraat dan daarvoor. En dat is waar een bibliotheek uiteindelijk voor is. 

Woensdag

Een belangrijk deel van mijn werk bestaat uit het overzien van projecten die kunstmatige intelligentie inzetten om de functies van universiteiten stukje bij beetje te automatiseren. Als dat kannibalistisch klinkt, mag je mij wel Hannibal Lecter noemen (die uit de serie, dan, de boeken heb ik niet gelezen): ik geloof dat kunstmatige intelligentie uiteindelijk alle menselijke werkzaamheden kan overnemen. Op bestuursfuncties na, dan. Uiteindelijk is mijn utopia (opnieuw van de serie, niet het boek) dat iedereen in de hele samenleving en ook Afrika enzo aan het werk kan als bestuurder. Best idealistisch, hè, eigenlijk? En we kunnen daar alleen komen als we experimenteren. Mijn credo komt van een liedje van Cole Porter, uit 1933. Dat gaat zo: Experimenteer / maak dat tot je motto / dag en nacht / wees nieuwsgierig / laat je niet tegenhouden / experimenteer / dan heeft de toekomst je veel te bieden. Ik kwam er laatst achter dat dat ook het motto was van Josef Mengele, maar goed, ik vind dat je kunst niet moet verwerpen alleen omdat sommige mensen het verkeerd kunnen interpreteren. 

Donderdag

Donderdag is een rotdag voor mij. Ik zou vandaag een vrije dag moeten hebben, maar omdat ik in de schuldsanering zit heb ik tegenwoordig op donderdagen een tweede baantje om een zo hoog mogelijk inkomen te kunnen verdienen. Heel gênant, en voordat u denkt dat het mijn eigen schuld is dat ik in de Wsnp ben beland: dat heb ik dus mooi te danken aan mijn Lennart, die zo nodig door een gedegen staaltje onderzoekjournalistiek van een literair-satirisch studentenblad betrapt moest worden op de malversatie van een bescheiden €800.000. Toen dat artikel uitkwam had ik mijn aandeel al besteed aan een Hummer, een Prada-ketting en een ontzaglijke hoeveelheid Koopmans Pannenkoekenmix omdat die in de aanbieding was bij de Albert Heijn. Omdat ik echt niet kon wachten en die bonus altijd maar een week duurt had ik een lening genomen om nu alvast mijn aandeel te besteden; dat moet ik door dat eigenrichtige kutblad nu dus allemaal terugbetalen met 7,5% rente. Daarom sta ik de hele donderdag schimmel van Hema-rookworsten te schrapen terwijl ik ook nog eens aardig moet doen tegen de zweetturken die hier de hele dag met muntgeld servetten en zakken zoute drop komen afrekenen. 

Vrijdag

Logisch dus, dat Lennart er ook vanochtend niet op mocht. Zolang ik bij moet werken, heeft hij pikstraf. Alsof ik ook met hem getrouwd was als hij niet beste vriendjes was met Femke Halsema. Dan te bedenken dat ik ooit jaloers was op wat die twee samen hebben. Daar kon ik nog wel doorheen zien omdat ik wist dat het hebben van zo’n netwerk zich ooit zou uitbetalen, maar ik had nooit verwacht dat hij zich zo zou laten vernederen door zo’n marginaal studentenblaadje. Ik zag vandaag weer een stapeltje van die vodden liggen. Dat heb ik zelf maar in de prullenbak geflikkerd, maar ik moet niet vergeten om volgende week die afbladderende berg leverworst van een Sindy en de andere meiden van de menopauzebrigade er aan te herinneren hun ogen open te houden. Vermoeiend of niet, censuur is een belangrijk onderdeel van hun functieomschrijving, en of ze dit keer nou een ingegroeide wimper hebben of een ontstoken ooglid of überhaupt niet kunnen lezen – alles dat er ook maar een beetje zwart-wit uitziet moet in de shredder. Ik heb het meer met Vijftig tinten grijs. En dan heb ik het natuurlijk weer over de films. Met die boeken heb ik niks.

Edith Hooge

Poseurs halen het bloed onder mijn kittige nagels vandaan. Joost de Vries probeert te schrijven en zich te kleden als een Engelse aristocraat, maar blijft tot in zijn diepste vezels een Heerhugowaardse hbo’er met een inferioriteitscomplex ter grootte van hetzelfde dorp. Hij geeft binnenkort leiding aan het boekenkatern van de Volkskrant, een passende plek voor zo’n sujet. Misschien de enige poseur die Joost de Vries weet te overtreffen in huichelachtigheid, is Philip Diederik Verdonck Huffnagel. U kent hem waarschijnlijk als Philip Huff.

Net zoals veel andere geslachtsziektes is Verdonck Huffnagel mijn leven binnengekomen door toedoen van TD. Als de toenmalige redactie TD niet had tegengehouden, waren er naast onbegrijpelijk(e) lange stukken ook elke twee weken meerdere tirades over Huff in het blad verschenen. TD, de sluwe grijze vos, bedacht een list om alsnog een stuk over Huff in het blad te krijgen zonder zijn naam eronder te hoeven schrijven en zodoende kwam ik in het ongelukkige bezit van Ik meld mij af, ik meld mij aan, het poëziedebuut van Philip Diederik. Het was slecht, natuurlijk, maar wat de bundel naar komische hoogten stuwde was deze achtergrondkennis: op de vraag ‘waarom hebben jullie Philip Diederik Verdonck Huffnagel niet tegen zichzelf beschermd bij het uitgeven van deze bundel?’ kon de redactie van Prometheus alleen maar antwoorden: ‘dit ís de beschermende versie van de bundel’.

Een empathisch lezer zou medelijden kunnen krijgen met Philip Diederik Verdonck Huffnagel, maar dat is helemaal niet nodig. Om te beginnen is er die naam, die hij schuldbewust heeft verkort tot een schrijverspseudoniem gebaseerd op zijn studententijd. Hé, Huff, koning, mooie lul, man. Nota bene: de Nederlandse samenleving ontbeert een strakke klassenhiërarchie zoals bij de Angelsaksen, en Verdonck Huffnagel is een patricisch noch adellijk geslacht, maar wie opgroeit in Laren met een genealogie als die van Philip is even zielig als de golfballen die naar zijn hoofd werden gegooid. Getuige zijn voorliefde voor het autobiografische genre waant Philip zich een hoofdrolspeler in een klassieke tragedie gesitueerd aan een mythisch-koninklijk hof; hij heeft echter in de praktijk meer weg van een achtergrondfiguur in een Jackass-aflevering. Koning, mooie lul, man.

Maar ik kan hier niet genoeg benadrukken (ziet u, Philip Diederik Verdonck Huffnagel, hoe op de eerste plaats in de zin ‘maar’ staat en geen ‘echter’?) hoezeer het een luidruchtige, egomanische kankermongool is. Luidruchtig want ik kan niet om hem heen met zijn (televisie-)interviews, en egomanisch omdat alle autofictie-schrijvers egomaniakken zijn. Hij is tevens werkzaam als een vrouwenhatende misbruiker met een sub/dom-snapchatharem, terwijl hij zich voordoet als een progressieve, feministische, in-contact-met-zijn-gevoelens-achtige man. Het is juist dat type poseur, dat type man, waar vrouwen elkaar altijd voor waarschuwen: mannen die opzichtig Joan Didion lezen, graag zinnen beginnen met ‘het probleem is denk ik’, en in de spiegel oefenen op een begripvolle knik boven een Shirley Temple.

Wat betreft het vrouwen haten: ach, dat overkomt iedereen wel eens, zelfs de vrouwen zelf. Wat de meeste mensen dan weer minder vaak overkomt is recensenten in veertienduizend woorden uitleggen waarom ze niet kunnen lezen – een standpunt waar ik bijna altijd mee in zou stemmen, behalve in het geval van Philip Diederik Verdonck Huffnagel. Bo van Houwelingen noemde Philips laatste roman een vorm van therapie in plaats van literatuur en Huff bevestigde die observatie door veertienduizend woorden en god-weet-hoeveel tijd te besteden aan een repliek, waarin hij aankondigde de literatuur vaarwel te zeggen en zich toe te leggen op de literatuurkritiek. Koning, mooie lul, man.

Ook een zeldzame gebeurtenis in de meeste mensen hun levens: op het Boekenbal de auteur van een u onwelgevallige recensie – in dit geval Charlotte Remarque, op dat moment meer gin-tonic dan mens – de huid volschelden, en achteraf roddels over haar verspreiden hoe ‘makkelijk’ ze wel niet is. Acht voor een nacht, maar dan binnen de literatuur. De laatste die dat probeerde was Arjan Peters, maar naar mijn weten heeft Charlotte niet het budget voor Okura-diners. Het is uiteindelijk ontegenzeggelijk een grappig verwijt omdat Philip Diederik Verdonck Huffnagel dus, ondanks de verkondigde makkelijkheid van Remarque, zijn schip níét door deze Straat van Gibraltar heeft kunnen varen.

Zijn twee vrouwelijke recensenten genoeg voor een patroon? Geen idee, ik heb een behoorlijke studie gedaan. Maar nu ik het toch over vrouwen heb, kan ik de sub/dom-snapchatharem van Philip Diederik Verdonck Huffnagel niet langer negeren. Het is een term die ik niet meer uit mijn gedachten kan bannen en die ook enige uitleg vereist. Snapchat, de app uit 2011 die beloofde foto’s slechts voor een paar seconden te laten zien en dan te vernietigen, wordt alleen nog gebruikt door figuren bij wie u uw tiener niet zou achterlaten, en door tieners die u zou achterlaten. Enter romanschrijver in ruste Philip H.. Via de app heeft hij een schare vrouwelijke fans verzameld die, op zijn commando, naaktfoto’s versturen. Ik ben een groot voorstander van naaktfoto’s, maar ik doe dat op een normale manier, dus zonder iemand die zich Christian Grey voelt. Ik weet ook zeker dat, mocht Philip H. naaktfoto’s terugsturen, het slecht belichte, onsmakelijke piemelfoto’s zijn. Koning, geen mooie lul, man.

Ben ik dan eindelijk aangekomen bij de aanleiding om dit stuk überhaupt te schrijven: voormalig romanschrijver Philip Diederik Verdonck Huffnagel heeft zich inmiddels voornamelijk toegelegd op de poëzie. Niet door het zelf te schrijven, maar door een bloemlezing op te stellen van mensen die wél poëzie kunnen bedrijven, waarschijnlijk, ik ga dat ding nooit lezen of inzien. De man heeft De gedichtenapotheek opgezet zoals mensen grijpen naar poëzie bij een begrafenis: ze hebben geen greintje creatieve energie maar willen wel hun complexe gevoelsleven onder woorden kunnen brengen, en lezen daarom, paradoxaal genoeg, Judith Herzberg. Huffnagel zijn bloemlezing is opgezet rond herkenbare situaties: wat te lezen als u lijdt onder liefdesverdriet of, zeg eens wat, een begrafenis? ‘In De gedichtenapotheek vind je meer dan vijftig troostende, verlichtende en inspirerende gedichten van grote namen uit de Nederlandse en internationale poëzie, voorgeschreven door Philip Huff’, pocht de Prometheusbrochure. Net zoals bij de snapchatharem laat Philip Diederik Verdonck Huffnagel het echte werk over aan de anderen, net zoals bij de aanvallen op recensenten wil hij zijn simplistische, egocentrische wereldbeeld opdringen aan de rest, volledig in overtuiging van zijn gelijk. Het ergste is misschien wel dat Philip Diederik Verdonck Huffnagel niet alleen een poseur is, maar ook nog eens een slechte poseur.

AP

Wie in Nederland de radio weleens heeft aangezet en sindsdien niet rondloopt met de vraag waarom alles op de radio zo kut is, kan waarschijnlijk niet lopen. Dat de muziek niet om aan te horen is zou je kunnen afdoen als een kwestie van smaak en de overdaad aan radioreclame zal wel de schuld zijn van het kapitalistisch systeem dat overigens nodig eens omvergeworpen moet worden, maar voor het niveau van de doorsnee radio-dj bestaat geen enkel excuus.

Een opsomming van alles wat er mis is met dj’s op de Nederlandse radio zou zelfs voor dit extra dikke nummer wat aan de lange kant zijn en bovendien heeft u zelf ook oren en een brein – laten we zeggen dat de kern van het probleem ligt in de belangrijkste functie-eis voor wie een carrière bij de radio ambieert: een totaal gebrek aan schaamte. Het is belangrijk om te beseffen dat het niet altijd zo is geweest. Er was een tijd dat op de radio beschaafde, maatschappijkritische, scherpe en bovendien grappige mensen aan het woord werden gelaten. De uitzendingen van Kopstukken met voormalig PC-redacteur Godfried Bomans zijn ook ruim zestig jaar na dato nog de moeite van het terugluisteren waard.

Kopstukken werd door de KRO uitgezonden aan het begin van de jaren ’60. Niet lang daarna zette het verval van de radio in Nederland in, om precies te zijn in 1964 toen Willem van Kooten werd aangesteld als programmaleider bij de piraten van Radio Veronica. Van Kooten was zelf ook dj onder het pseudoniem Joost den Draaijer, en stond in die hoedanigheid aan de wieg van de debilisering van het vaderlandse radiolandschap. Van Kooten geniet enige bekendheid als de uitvinder van de term ‘palingsound’, maar kan tevens de boeken in als de man die heeft bedacht dat je op de radio zo hard als je kunt moet lachen om je eigen grappen, en als de geestelijk vader van mensen als Erik de Zwart, Barry Paf en Edwin Evers. Je zou het maar op je geweten hebben.

Van Kooten overleed op 3 januari van dit jaar, op dezelfde dag als Guus Luijters (God hebbe zijn ziel wél), maar zijn erfenis zweeft nog altijd door de ether, in de vorm van kinderlijke raadspelletjes, misselijkmakende moppen en het gespeelde plezier waarmee radio-dj’s de lucht vervuilen. Mensen die een hoedje van aluminiumfolie opzetten tegen de straling worden gretig weggezet als complotgekken, maar vindt u het zelf geen doodeng idee dat Barry Paf elke dag door u heen golft?

Het is natuurlijk makkelijk lullen achteraf, maar je kunt retrospectief weinig anders dan concluderen dat de overheid destijds veel harder had moeten ingrijpen tegen Radio Veronica. Als je piraten niet kielhaalt, torpedeert of opknoopt op een heuvel aan de rand van de stad en de lijken ter voorbeeld net zo lang laat hangen tot ze er gegeseld door de elementen uitzien als Giel Beelen, dan komt daar ellende van. Dat wisten ze in de zeventiende eeuw, maar waren ze in de jaren zestig blijkbaar even vergeten.

Er bestaat overigens nog een tweede soort radio-dj, naast het hierboven beschreven type dat we voor het gemak even het label ‘zwakzinnig’ opplakken. Het andere soort, dat zijn de dj’s van NPO Radio 1, BNR en NPO Klassiek, van wie dan juist weer zo’n geestelijke doodsheid uitgaat dat je hoopt dat ze snel door AI vervangen zullen worden.

Op NPO Radio 1 lijkt wel een doorlopende tegenhanger van de Lach Of Ik Schiet Show te worden uitgezonden, alsof er constant iemand met een doorgeladen pistool in de studio klaar staat om bij de geringste opwaarts krullende beweging van een mondhoek de trekker over te halen. Voor Radio 2 geldt eigenlijk hetzelfde, maar dan met minder inhoud. En ja, er is een uurtje in de week ingeruimd voor ‘humor’ op Radio 2, tijdens Spijkers met Koppen, maar dat valt niet anders uit te leggen dan als een wrede grap op zich. Het enige grappige uur op de radio laten presenteren door Dolf Jansen is alsof je een bar opent midden in de woestijn, waar dorstige bezoekers alleen een verfrissend glas zand kunnen krijgen. Er zijn 56 landelijke, regionale en lokale zenders op de FM-band. Dat betekent dat er elke week bijna 10,000 uur radio wordt gemaakt. Als daar één uur tussen zit dat het luisteren waard is, dan is dat louter toeval, een situatie die doet denken aan de Volkskrant, die precies honderd columnisten op de rol heeft staan, waarvan hooguit eens in het halfjaar eentje iets zinnigs schrijft.

Het ergste aan de hemeltergende, humorloze leegheid van de radio is niet dat-ie er is, maar dat we het allemaal wel best vinden. Er luisteren elke dag zo’n 7 miljoen Nederlanders naar de radio. 7 miljoen mensen die genoegen nemen met Michiel Veenstra en Mattie Valk zijn een toonbeeld van passiviteit dat weinig geruststelt in een tijd van oprukkend fascisme. Elke dag schuiven in talkshows mediacritici aan om de laatste aflevering van B&B Vol Liefde aan close readings waar zelfs Ulli d’Oliveira in zijn beste tijd niet aan kon tippen, en de kranten staan zo vol met essays over de nieuwe film van Halina Reijn dat je haast zou vergeten dat er een genocide aan de gang is, maar nooit komt er eens iemand op het idee om eens een lans te breken voor iets normaals op de radio. Bij dezen, mijn lans is stuk. Laat iemand anders zich nu maar vastlijmen aan de zendmast in Lopik. Joost den Draaijer is dood, breng in godsnaam Kopstukken terug. In de rest van dit lustrumnummer van Propria Cures leest u de sollicitatiebrieven voor de opvolging van Bomans.

NdL
(redacteur 2011-2014)

Een beetje PC-redacteur krijgt een biografie. Met de biografie van Renate Rubinstein schiet het nog niet erg op, maar van Hugo Brandt Corstius is er nu een uitvoerige, goed gedocumenteerde, met 77 pagina’s aan noten. Veel materiaal voor de biografie was vergaard door Liesbeth Koenen, die ook bij mij thuis is geweest voor brieven en foto’s, maar Liesbeth ging dood, waarna Elsbeth Etty de (zeer leesbare) tekst heeft geschreven. Voor een recensie moet je de kranten maar lezen. Daar lees je ook over de grote klapper in deze biografie, de lange en intense homosexuele relatie van Hugo met dispuutgenoot en mede-PC-redacteur Hans van den Bergh. Ze hebben die geheim weten te houden. Ik kende beiden goed en heb nooit iets vermoed. Begrijpelijk, die geheimhouding. In de familie van den Bergh zou die homosexuele relatie niet goed gevallen zijn en ook verder was homosexualiteit in de vijftiger jaren nog niet populair. Hier alleen een paar aanvullingen op de biografie over de twee beroemdste PC-redacteuren ooit, Hugo en Renate, waarvoor ik put uit mijn brievenvoorraad:

Een prominente rol in de biografie krijgt de korte affaire tussen Hugo en Renate Rubinstein en de eindeloze ruzie die daar op volgde. Ik ben door een toeval daarbij betrokken geraakt. Begin 1963 vertrok ik voor een wetenschappelijke stage van anderhalf jaar naar de VS. Ik had toen al een auto en Hugo vroeg die te leen, zolang ik elders was. Dat klinkt nu misschien wat wonderlijk, je auto uitlenen aan een vreemde, maar Hugo was deel van het hechte PC-clubje en hij kon zulke gunsten met onweerstaanbare charme vragen. Daar kwam bij dat mijn jongere broer er anders in zou gaan rijden en ik had meer vertrouwen in de zorgzaamheid van Hugo (toen) dan in die van mijn broer. Zo kreeg Hugo de beschikking over Volkswagen Kever ET 88-75, die hij onverwijld ging inzetten voor de verovering van Renate. Hugo hield mij op de hoogte van het welbevinden van de ET (doorsmeren, uitlaat vervangen, etc.) en soms ook over zijn eigen leven. Met Renate waren mijn vrouw en ik al in de PC tijd bevriend geraakt. De mythe dat Renate alleen bevriend was met (voormalige) minnaars en dat zij vrouwen haatte, is echt een mythe. PC-redacteur Joop Goudsblom en ik waren zeer dik met Renate, terwijl wij toch bekend stonden als de twee sukkels waar Renate nooit een relatie mee had gehad. Met mijn vrouw ging Renate koffie drinken in het Vondelpark, ook geen teken van afkeer. Door die vriendschap schreven we elkaar geregeld toen ik in de VS zat, handgeschreven brieven op dat blauwe, dunne luchtpostpapier, nog net te ontcijferen. Die brieven heb ik bewaard, heel persoonlijke, warme, intense, uitvoerige, leuke brieven, die een goed beeld geven van het leven van Renate in die periode. Zo werd ik via mijn Volkswagen betrokken bij de ontluikende relatie tussen Renate en Hugo. Dat Hugo voor Renate viel is begrijpelijk. Zoals Etty in haar boek beschrijft, viel Hugo op mooie, taalvaardige vrouwen en in dat opzicht was Renate de absolute top. Dat Renate zich inliet met Hugo, ligt minder voor de hand. Ze had een groot respect voor zijn intellect, originaliteit en schrijftalent, maar van meet af aan aarzelde ze, ‘omdat ik in mijn diepere lagen altijd een beetje bang voor Hugo ben geweest’, zoals ze op 9/7/63 schreef. Heel invoelbaar. Hugo had iets bedreigends voor wie daar oog voor had. Achter zijn charme en briljante grappen schemerde altijd de kille manipulator, die zijn zin doordreef.

In een brief van 20/4/63 beschrijft Renate een tikje besmuikt hoe het aan raakt met Hugo. ‘Wanneer iemand zo hardnekkig aanhoudt ga je je wel afvragen of er misschien iets in zit maar het lijkt mij toch vooral een kwestie van toeval als er iets uit zou komen… maar vol hoop en zonder enig vertrouwen stort ik mij dan toch weer in ingewikkelder emotionele ondernemingen… Niettemin als je het bekijkt van de kant van wie is er nu nog over, ongetrouwd en in staat Renate enig respect op het gebied van het geestelijke af te dwingen, want domineren is wat ze wil en zal, als je d’r de kans geeft, – dan moet je toegeven dat Hugo een goed idee is. Slim en slinks… Het is maar goed dat die jongen over een verbazende voorraad lief-zijn beschikt, anders stond er morgen al een P.S. reis gaat niet door.’ Die reis was de reis van Hugo en Renate naar de Dordogne in mijn Volkswagen. Renate aarzelde, haar lokale vrienden raadden haar aan om te gaan, leuk toch, gratis reis naar Frankrijk, ik vond het onwijs, dagen opgesloten samen in een auto als de relatie nog zo wankel is. Aanvankelijk ging het nog. Ik heb nog een brief van 9/5/63 die begint door Hugo en eindigt door Renate, waarin ze beiden het landschap beschrijven en de zeesterren die Renate ergens aan zee had vergaard. In de volgende brief van Renate is het heel erg uit en ook meteen een toestand omdat Hugo zich niet bij dit einde neer wil leggen. Etty beschrijft die toestand in haar boek, maar de lange brieven van Renate zijn nog indringender, aangrijpender en realistischer. Aanvankelijk heeft Renate nog met Hugo te doen, zoals ze ons op 18/6/63 schrijft: ‘Niet dat het op bepaalde manier best fijn was – weer en landschap waren heerlijk, en Hugo bleek consideraat, trouw, grappig en lief gezelschap. Ik ben hem pas door deze beproeving erg veel gaan waarderen… Maar misschien is het dat totale gebrek aan gewone menselijke ‘aardigheid’ in Hugo (hij weet o.a. niet wat vriendschap is of een afspraak betekent) dat mij ontroert. Het lijkt of hij een huid mist die wij allemaal wel hebben. Goed. Nadat ik ‘ontroert’ schreef, werd er opgebeld. Het was 12 uur. Ik nam de hoorn van de haak en hoorde niets. Dit is al sinds 10 dagen, elke avond om 12 uur zo. Pas vandaag ben ik hem er van gaan verdenken, ik ben niet ontroerd. Kwaad.’

Op 9 en 10/7/63 volgt een lange emotionele brief van Renate over het begin van de relatie: ‘Een weekend in Bergen waarin ze het bijzonder goed met Hugo kon vinden.’ Ze had toen ‘één moment gehoopt dat het op den duur misschien in een soort liefde zou kunnen omslaan.’ Toen had Renate de deelname aan de gezamenlijke reis toegezegd en daar hield Hugo aan vast, ook toen Renate second thoughts kreeg. ‘Maar ik heb o.a. wérkelijk gedacht dat ik voor zijn Grote Liefde (die hij steeds maniakaler beleed en met steeds meer zelfkwelling om zijn gebrek aan durf om mij te ‘veroveren’) zo geschikt was, omdat hij mij niet in zijn bed kreeg’.

Op 23/7/63 arriveert een volgende, uiterst emotionele, brief. Renate schrijft: ‘Mijn schrijven heeft op het ogenblik, ook zonder antwoord, een therapeutische waarde voor mij, zo moet je het zien.’ Ze wil graag een relaxte brief schrijven, ‘maar helaas, zover is het nog niet, en weer is het mijn grootste behoefte tegen iemand mijn machteloze woede en ook bangigheid t.o.v. HBC te klagen.’ Hugo is ‘een ellendige, malicieuze, treiterende rotjongen, die mij nooit (onderstreept) met rust zal laten.’ Renate was over haar toeren door het voortdurende nachtelijke bellen. Renate beschrijft ook de chantage van Hugo door te dreigen met zelfmoordplannen. ‘Wat mij hinderde en nog steeds hindert is mijn onmogelijkheid om het geval Hugo aan een vriend duidelijk te maken. Net als die telefonades geeft ook dit gevoel mij een soort ‘Gaslight’ emotie (refererend aan de film): Ik weet dat er een gek is die mij gek wil maken, maar merk dat er voor andere mensen alleen maar reden is om aan te nemen dat ik een beetje hysterisch geworden ben, terwijl Hugo zich normaal of hoogstens wat aanstellerig gedraagt. Hugo gedraagt zich namelijk nogal schizofreen: zijn diepere gevoelslagen beheerst hij alleen maar tegenover mij niet, bij anderen gedraagt hij zich als de redelijkheid zelve… Het gevolg is echter dat ik mij met mijn angst voor hem volkomen geïsoleerd ga voelen, en zoals je weet ben ik ook de stabielste niet.’

Ik wil geloven dat Hugo ondersteboven was dat Renate, het topstuk onder de vrouwen, hem niet wilde. De toestanden die hij daar over maakte, zelfs een gesimuleerde epileptische toeval, zullen zeker niet geheel theater zijn geweest Maar ik ben sceptisch over wat volgde, net als Renate die klaagt over Hugo’s ‘polyinterpretabiliteit’: ‘simulant, zelfmoordenaar, theatermaker’. Hugo accepteerde geen nederlaag en zijn gedrag lijkt mij eerder een onverzoenlijke rancune over een onacceptabele afwijzing dan onstilbaar liefdesverdriet. Met dat liefdesverdriet viel het trouwens mee, zoals Etty ook beschrijft. Vrij spoedig verdween Hugo in het bed van Fritzi ten Harmsen van der Beek, ‘daarmee zijn trouwe vriend Peter Vos uit hetzelfde bed + huis verstotend’ (brief Renate 12/10/63). Opgelucht trachtte Renate de vriendschappelijke relatie met Hugo te herstellen, maar al gauw was het uit met Fritzi. Renate schrijft daar over op 12/10/63: ‘nu rouw ik toch een beetje om de opnieuw geteisterde mathematicus. Ook eerlijk gezegd houd ik mijn hart vast – hij zal toch niet opnieuw…’ Toch wel. Hugo’s rancune tegen Renate bleef en hij zou haar tot in lengte van dagen blijven achtervolgen. Voor Renate werd dat echt een bezoeking, zoals uit haar latere brieven blijkt. Toen zij MS kreeg, bleef ze mij als back-up raadplegen over haar ziekte. Ik hield de literatuur bij, stuurde haar artikelen over nieuwe ontwikkelingen op en poogde haar af te houden van de alternatieve middelen en geneeswijzen, waardoor ze achtervolgd werd. De MS was helaas progressief en Hugo hield ook niet op. In haar laatste brief (15/8/82) aan mij schreef Renate: ‘Wat is ie toch een bloeddorstig ettertje. Vroeger was hij toch nog wel eens leuk, nu is hij sinds jaren zo primitief demagogisch geworden. Ik zag hem graag aan de hoogste tak van de appelboom bungelen…’

Nog even over die telefoontjes, die nachtelijke telefoontjes, die beruchte onophoudelijke telefoontjes, die Renate bleven achtervolgen. Ze was er van overtuigd dat die van Hugo kwamen, al heeft ze dat nooit kunnen bewijzen. Hugo ontkende alles, ook in brieven aan mij. Etty kiest hierin de kant van Hugo. Ze haalt een interview aan van Koenen met de tweede man van Renate, Jaap van Heerden, die vindt dat je iemand niet publiekelijk als dader aan mag wijzen, als daar geen bewijs voor is. Hij vond dat ‘wraakzuchtig en absoluut onjuist’. Diezelfde Jaap had echter Renate toen al lang in de steek gelaten en dat was niet zonder strubbeling gegaan. Een nuchtere objectieve evaluatie viel van Jaap niet te verwachten. Zelf heb ik Hugo op dit punt nooit geloofd, wat hij mij ook aan ontkenningen schreef. De telefoontjes waren zo geraffineerd dat de opbeller nooit te achterhalen was. Als Renate over ging op een geheim nummer, wist de opbeller dat altijd vrij snel uit te vogelen. Toen Renate’s moeder terminaal was, en Renate de telefoon niet uit wilde zetten, gingen de telefoontjes door. Wie doet zo iets, wie heeft het verstand, de technische vaardigheid en de onverzoenlijke vasthoudendheid om zoiets uit te voeren en vol te houden? Dat kon toch niemand anders dan Hugo zijn?

Biografieën worden makkelijk hagiografieën, maar dat kun je Etty niet verwijten. Ze toont in extenso Hugo’s verbale en intellectuele genialiteit, maar verbloemt niet zijn onbetrouwbaarheid, zijn egoïsme, zijn rücksichtsloze agressie, zijn gebrek aan empathie. Hugo’s vrouw had de pech dat zij een melanoom kreeg in een tijd dat aan een uitgezaaid melanoom nog niets te doen was. Zo bleef Hugo achter met 3 kleine kinderen. Die kinderen hebben daar ook aardige kanten van beschreven, maar Etty verhult niet dat er van de opvoeding weinig terecht kwam. Hugo zorgde niet voor een adequate vervanging voor de weggevallen moeder en zelf was hij voornamelijk bezig met stukjes schrijven en vrouwen versieren. Een onsympathiek detail dat mij ook trof was dat Hugo de grote bijdrage van een naaste collega aan zijn proefschrift heeft weggemoffeld.

In het debat over de biografie in De Balie merkte Grunberg op dat de polemische stukken van Hugo niet zullen beklijven, te tijd- en persoonsgebonden. Grunberg vond ook dat de latere polemieken vaak over de top gingen, de vergelijking van minister Ruding met Eichmann bij voorbeeld, en daardoor niet effectief meer waren. Door zijn status als ster publiekstrekker kreeg Hugo te weinig weerwerk van hoofdredacteuren en programmamakers, waardoor zijn toon steeds onsubtieler en schriller werd. Zijn obsessieve stukjesschrijverij werd een verdienmodel, waardoor hij niet meer toe kwam aan substantiëler werk. Zijn Multatuli-biografie is nooit gerealiseerd, zijn wetenschappelijk werk is na zijn proefschrift blijven steken. Voor iemand met de formidabele talenten van Hugo is dat toch wat mager. Zijn unieke verhalenbundels en de Opperlandse taal en letterkunde weerspiegelen het genie van Hugo, maar hij heeft niet geleverd wat hij in zijn mars had en hij laat wel veel beschadigde mensen achter. De eindeloze stoet vriendinnen die hij in de steek heeft gelaten, Renate, prof. Buikhuizen die Hugo op dubieuze gronden in de grond heeft geboord, en vele anderen. Als er één ding zeker is van Hugo, hetgeen ook door de biografie wordt bevestigd, is dat hij niet tegen zijn verlies kon. Zoals Etty in het debat in De Balie nog eens aanhaalde, speelde Hugo zelfs vals bij het scrabble met zijn kinderen om niet te verliezen. Als hij meende tekort te zijn gedaan was hij onverzoenlijk en onvermoeibaar. Dan haalde hij alles uit de kast om zijn gelijk te bevechten. Renate is daar de dupe van geworden.

Etty onthoudt zich van het psychologiseren, wel verstandig bij zo’n complexe figuur als Hugo. Als PC-redacteur ben ik niet aan zulke conventies gebonden en dus toch een poging tot duiding. Zelf beschrijft Hugo zich als een ‘asperge’ (Aspergersyndroom, autisme), maar dat lijkt mij een mystificatie. Echte autisten missen de charme en het aanpassingsvermogen dat Hugo in hoge mate had. Autisten weten ook niet 2000 vrouwen in bed te krijgen, zoals Hugo claimde. Een narcist dan, met psychopathische trekken. Klopt ook niet. Een narcist betrekt zijn kinderen in zijn zelfverheerlijking, zie Trump. Etty weet te rapporteren wat Hugo met zijn kinderen uitspookte en dat vind ik vrij gruwelijk. Wat dan? Sommige van zijn, in de steek gelaten, vriendinnen en Hans van den Bergh gebruiken de kwalificatie ‘psychopaat’ en dat lijkt mij passend. Hugo was rücksichtslos in wat hij nastreefde, hij had geen enkele empathie met zijn slachtoffers en hij kon vaardig allerlei maatschappelijk aanvaardbare rollen spelen. Geniale psychopaat, dat wel, maar een psychopaat. Ook Etty beschrijft Hugo als een onmogelijk mens, een uiterst begaafde rotzak, maar toch iets milder dan ik als vriend van Renate geneigd ben te doen. Ik houd het op een vrij goed aangepaste psychopaat, slim en slinks, zoals Renate schreef.

Piet Borst
(redacteur 1954-1957)

Wat was het al koud buiten! Karlijn kon niet wachten tot ze weer veilig achter haar laptop zat. Enkele weken geleden had ze Farm Date ontdekt, een datingsite voor agrariërs. Karlijn was geen agrariër, maar ze had geen bezwaar tegen kippen en dronk graag melk, dus het scheelde niet veel. Bovendien waren boeren bij uitstek geschikte kandidaten om mee te trouwen, omdat boeren veel geld hebben, en Karlijn juist heel weinig.

Het wilde maar niet warm worden in huis. Karlijn woonde op de derde verdieping van een flat, een lelijke, oude flat in het deel van de stad waar nog geen wijnbars waren. De balustrades in het trappenhuis hadden tierelantijntjes in het hout, waardoor het gebouw tot monumentaal pand was uitgeroepen. Het mocht niet gesloopt worden noch gerenoveerd, en daardoor was de isolatie klote. Alle kozijnen stonden scheef en zaten vol akelige kieren: het was een zoete inval voor weer en wind. Om zich te verweren droeg Karlijn pantoffels van alpacawol. Maar de wind had maling aan alpacawol. Het blies er dwars doorheen, en op koude avonden huilde Karlijn zachtjes onder haar deken.

Verhuizen was geen optie voor Karlijn omdat ze vier dagen in de week bij de HEMA werkte. De HEMA betaalde: niet goed. Op een nieuwe woning maakte ze geen schijn van kans, niet in deze economie. Het was jammer dat haar moeder haar geen geld had nagelaten. Vorig jaar was haar moeder opnieuw getrouwd met een man die PlayStations verkocht op de Beverwijkse Bazaar. Zoran, heette hij. Wanneer Zoran niet op de Beverwijkse Bazaar was, werkte hij in de haven om verscheidene waren aan te nemen, en wanneer hij niet in de haven was, zat hij thuis en verkocht hij concertkaartjes op Marktplaats.

Een maand nadat Karlijns moeder met Zoran getrouwd was, struikelde ze over een PlayStation 5 die haar geliefde op de hoek van de bovenste traptrede had gezet. Karlijns moeder was er nog niet aan gewend dat daar nu regelmatig van alles stond, en dat gebrek aan gewenning had haar het leven gekost: onderweg naar de bodem van de trap had ze haar nek gebroken. Karlijn kreeg het nieuws van Zoran per sms. In de sms stond:

je moeder is van de trap gvallen. Neck gebroken

Toen Karlijn informeerde of het naar omstandigheden goed met haar moeder ging, reageerde Zoran met een emoji van een duim naar beneden.

Omdat Zoran nu de wettelijke echtgenoot van haar moeder was, erfde hij het huis en de spaarrekening, en Karlijn niets. Alhoewel: niets dat liquide was. Zoran had Karlijn het bruidsservies geschonken van het huwelijk waaruit Karlijn was voortgekomen. Het was een complete set, van echt porselein, met gouden randen op de borden en schotels, en een brocante bloemenpatroon op de kopjes en kommen. Uit medelijden had Zoran er ook nog de PlayStation 5 die bovenaan de trap stond cadeau bij gedaan. Dat dat ding aan de dood van Karlijns moeder had bijgedragen, zei hij er voor het gemak maar niet bij.

Bij thuiskomst had Karlijn het bruidsservies meteen in haar buffetkast gezet. Sindsdien poetste ze het iedere zaterdag, en op doordeweeks dagen keek ze er verlangend naar. Wanneer haar buren stil waren, meende ze dat het servies haar aanmoedigend toezong vanachter de kastdeuren. Trouw rijk en niet crimineel, luidde hun lied.

Maar die ene avond wilde het maar niet vlotten op Farm Date. Een boer die Hans heette had haar een persoonlijk bericht gestuurd: hij vroeg of Karlijn van paarden hield. Karlijn zei dat ze paarden best tolereerde, waarop Hans haar een foto van een oogst winterpenen stuurde. Voer voor paarden, typte hij erbij. Karlijn wist niet goed wat de bedoeling was van deze toelichting, maar toen schreef Hans dat Karlijn de winterpenen mocht hebben als hij haar van achteren mocht nemen in zijn stal. Dat vond Karlijn nogal obsceen. Ze liet de winterpenen voor wat ze waren.

In Karlijns gewone inbox wachtte een mail. Ze kende de afzender niet. Het bericht luidde:

Waarde vriendin,
Mijn naam is prins Albert Surugaba. Ik mail je met een bijzonder verzoek. Onlangs is mijn vader, koning Herman Surugaba, overleden na een vreselijk ziekbed en ik ben zijn enige erfgenaam. Gisteren kwam ik tot de ontdekking dat mijn vader een bankrekening in Nederland had, met een saldo van vijftig miljoen euro. Van de bank mag ik geen toegang tot de rekening krijgen totdat ik een administratievergoeding van drieduizend euro heb betaald. Zou jij me alsjeblieft kunnen helpen? Zodra ik bij de bankrekening kan betaal ik je meteen terug, en geef ik je EEN MILJOEN EURO als bonus, bovenop mijn eeuwige dank. Ik hoop dat ik je met mijn bericht niet overval. Ik vond je emailadres via een database en je leek me een betrouwbaar persoon. Ik kijk uit naar een vruchtbare samenwerking!
Hoogachtend,
Albert Surugaba, prins van Benin

Karlijn las de mail nog een keer, en nog eens. Het stond er allemaal echt: ze was door een rijke prins benaderd en hij zocht haar hulp. Ongelooflijk! Een miljoen euro… Leefde haar moeder nog maar, die zou dit alles geweldig hebben gevonden. Wie weet keek ze vanuit de hemel wel op Karlijn neer en knikte ze aanmoedigend.

In haar hoofd begon Karlijn het geld al uit te geven. Ze zou de flat laten isoleren, een nieuwe keuken laten bouwen, of nee – dat zou allemaal niet meer nodig zijn! Ze zou prompt kunnen verhuizen naar waar ze maar wilde. Een losstaand huis op Texel… Karlijn had altijd al op een eiland willen wonen. Of in Kaatsheuvel, vlakbij de Efteling, en dan elk weekend in de Vogel Rok, puur omdat het kon. Ze schreef meteen terug.

Beste prins Surugaba,
Mag ik je Albert noemen? Albert, ik ben vereerd dat je me hebt gevraagd om je te helpen. Dat doe ik graag! Kom je ook echt naar Nederland toe? Aan je schrijven te zien spreek je de taal voortreffelijk. Ik zou je in elk geval graag ontmoeten, ook voor het afwikkelen van de transactie. Het is hier bijna kerst! Ik weet niet of jullie dat vieren in Benin, maar het is erg koud en overal zijn lichtjes. Als je nog een slaapplek zoekt, ben je welkom bij mij.
Lieve groet,
Karlijn

Dat laatste aanbod was een beetje brutaal, maar de prins vroeg haar immers om een flinke smak geld voor te schieten, en daaruit sprak ook weinig bescheidenheid. Alhoewel je je dat, wanneer je een prins was, wellicht kon permitteren. Tevreden zat Karlijn achterover in haar stoel. Het was nog steeds koud in huis, maar ze had tenminste contact gelegd met een mogelijke redder.

Terwijl ze op een reactie van Albert wachtte, keek Karlijn naar haar banksaldo. Op het scherm verscheen een getal: 80,43 euro. Dat was niet genoeg voor de administratievergoeding, bij lange na niet… Zo had de prins niets aan haar. En zelfs als ze haar salaris van de HEMA morgen kreeg, kwam ze nog steeds meer dan duizend euro tekort. Het was hulpeloos.

Karlijn ijsbeerde door haar woning. Ze zou morgenochtend wat geld uit de kassa kunnen stelen op werk, en wanneer dat makkelijk bleek, een wat groter bedrag uit de kluis. De HEMA was een miljoenenbedrijf, een paar duizend euro was niks voor hen. Maar als ze erachter kwamen, zou het zo gênant zijn… Karlijn wist niet of ze dat kon verdragen.

In haar woning was er niets van waarde. Haar laptop was hooguit een paar honderd euro waard, een televisie had ze niet eens. Dat malle ding dat ze van Zoran had gekregen stond al maanden in een hoek te verstoffen. En in het bankstel, een cognacleren exemplaar dat ooit mooi was, zat vochtschade.

Karlijns keek naar het bruidsservies. Voordat het aan haar moeder was geschonken, was het van haar grootmoeder geweest, en daarvoor stond het een lange tijd in een chique etalage. Haar grootvader had er destijds een schandalig bedrag voor betaald omdat Karlijns grootmoeder een gehaaide vrouw was, en zich niet inliet met mannen die geen centen hadden. Karlijns grootvader had dus iets te bewijzen.

Tegenwoordig was het bruidsservies zo’n tweeënhalf duizend euro waard. Dat was recent nog vastgesteld, na de dood van Karlijns moeder hadden ze het moeten laten taxeren voor de nalatenschap. Als ze het verkocht, kon ze de prins deze week nog helpen… Wie weet zou hij dan voor de kerst nog in Nederland zijn, en kon hij haar mee uit eten nemen.

Een voor een haalde Karlijn de borden, schalen, koppen en kommen uit de buffetkast. Voor elk serviesstuk huilde ze meerdere tranen, maar toen bedacht ze dat ze, met die miljoen, het bruidsservies onmiddellijk weer terug kon kopen – en dus zou ze het niet lang kwijt hoeven zijn. De kalmte wederkeerde. En de prins had inmiddels ook teruggeschreven:

Liefste Karlijn,
Ik dank de goden op mijn blote knieën dat ik geholpen zal worden door zo’n lieve, attente vrouw als jij! Ja, ik kom dolgraag naar Nederland, en ik maak dan graag van je gulle aanbod gebruik. Ik zal je behandelen als een prinses, als dank voor alles dat je voor mij mogelijk maakt, en natuurlijk krijg je dan ook de EEN MILJOEN EURO die ik in mijn eerdere schrijven noemde. We zullen een zalige kerst hebben samen. Maar eerst moeten we de administratievergoeding regelen. Wanneer kun je het geld overmaken? Ik wacht op je antwoord.
Met eerbied en bewondering,
Albert Smith

Hé, dat was gek, dacht Karlijn, ineens heette hij geen Surugaba meer. Zou het iets te maken hebben met het feit dat ze nu informeel met elkaar waren? Misschien was het wel gewoon iets van zijn cultuur dat ze niet begreep. Wat maakte het ook uit! Albert leek een vriendelijk en beleefd persoon te zijn, en hij was ook nog eens rijk. Veel beter dan dat zou ze het niet treffen.

Karlijn bleef de hele nacht op om de individuele serviesstukken in papier te verpakken. Ze deed het met de grootst mogelijke voorzichtigheid, voor zover de adrenaline dat toeliet. Af en toe droomde ze even weg in een fantasiebeeld, en dan zag ze zichzelf in een witte jurk met een sluier die tot haar tenen reikte, en die haar een mysterieuze allure gaf. Prins Albert zou bij het altaar op haar wachten en met een brede grijns haar sluier oplichten, omdat hij wist dat er een verrukkelijk leven komen ging.

In de ochtend torste Karlijn het gehele bruidsservies naar de lommerd. De taxatiepapieren van de notaris nam ze mee als bewijs van hun waarde. De lommerd keek naar het bruidsservies en constateerde dat het inderdaad waardevol was, maar wellicht nog het meest in sentimentele zin.

‘Weet je heel zeker dat je dit allemaal aan me wilt verkopen?’, vroeg hij.

‘Heel zeker’, zei Karlijn. ‘Ik heb sinds gisteravond een relatie met een prins uit Benin. Hij is erfgenaam van een gigantisch fortuin en hij wil een deel ervan aan mij geven. Ik moet alleen eerst de administratievergoeding voor hem regelen. Zo gaat dat in Nederland, snap je. Een en al bureaucratie.’

Karlijn rolde theatraal met haar ogen, als een cosmopolitaine vrouw: een vrouw van de wereld.

‘Benin… is dat geen republiek?’, zei de lommerd.

‘Wat?’

‘Benin is geen koninkrijk, dunkt me. Het heeft geen koning.’

‘Dat klopt, die is dood’, zei Karlijn. ‘Nu is er alleen nog een prins over. En die komt met de kerst dus bij mij langs. Schiet je een beetje op? Ja, ik zal hier even tekenen… en hier zeg je, vooruit… Maak je het geld meteen naar me over? Mijn bankrekeningnummer staat hier. Goedendag!’

Thuis bracht Karlijn haar nieuwe geliefde meteen op de hoogte.

Lieve Albert, mijn liefste,
Het geld is binnen. Ik heb er iets dierbaars voor moeten verkopen, maar het bleek nog meer waard te zijn dan ik al dacht: ik heb er precies drieduizend euro voor gekregen! Ik maak het graag zo snel mogelijk naar je over. Laat je me nog even je bankrekeningnummer weten? Ik kan niet wachten om je in mijn armen te sluiten, mijn schitterende prins.
Hunkerend naar jou,
je Karlijn

Dit keer liet de reactie van Albert niet lang op zich wachten. Binnen twee minuten ontving Karlijn dit bericht:

BJ66BJ044390000769
into account of Abdul Smith
thanks very much please

Arme Albert, de passie was hem teveel geworden. Hij was zo verheugd om naar Karlijn toe te komen, dat hij spontaan zijn naam was vergeten. En zijn taal!

Karlijn maakte het bedrag meteen over, zoals ze had beloofd. Ze schreef een zachtaardig mailtje naar haar prins, een kortere dit keer, om hem niet nader te overrompelen, maar desondanks duidelijk te maken dat het geld was overgemaakt. Eindelijk kon hij bij het fortuin van zijn vader. Als hij voor deze week een vlucht naar Schiphol boekte, was hij nog op tijd voor kerst in het land. Karlijn zou hem opwachten met een oliebol. Een hele zak oliebollen, zelfs, zodat de prins wist dat ze menens was.

Karlijn zette een nummer van David Sylvian op en begon dromerig te dansen. Toen het afgelopen was keek ze naar de buffetkast waar eerder nog haar geliefde servies stond. Het zou maar heel even bij de lommerd hoeven blijven. Zodra haar prins over zijn jetlag heen was, zouden ze het samen weer ophalen.

Van Albert was er nog geen nieuw bericht binnengekomen. Die man is nu natuurlijk zijn koffers aan het pakken, dacht Karlijn. Hij komt zo snel als hij kan naar me toe. Ze keek naar haar plafond, waar rode schimmels floreerden, en vouwde haar handen. Dank u, moeder, zei ze, dat u vanuit de hemel zo goed voor mij zorgt!

Nadia de Vries

Archief