120/01
Vraagt de PC mij een bijdrage te schrijven voor dit nummer, mag het over alles gaan, behalve paarden. Terwijl ik nou net zo’n zin had om over paarden te schrijven, in het bijzonder de liefhebsters van paarden.
Het zijn immers in de regel hebsters en niet hebbers die paarden lief hebben. Waarom, dat was mij tot mijn eerste studentenjaren niet duidelijk. Ik dacht dat het iets met andere illustere bladen zoals de Tina en de Penny te maken had. De bladen waarmee in mijn jeugd jonge meisjes werden klaargestoomd voor het goede leven (“Studeer kunstgeschiedenis of iets met letteren, word lid, sla een rechten of economiestudent aan de haak, word zwanger en blijf ook daarna letten op de lijn, opdat hij je niet op je 40e inwisselt voor een jonger exemplaar”). In de Penny in het bijzonder ging het over meisjes met paarden. Maar dat verklaarde nog niet waarom er wel meisjesbladen waren voor liefhebsters van paarden en geen jongensbladen voor paardenminnaars.
Vorige week bevond ik me op een vliegveld in een Zuid Europese plaats, op een plek waar veel Nederlanders heen gaan om er twee weken hetzelfde te eten en te drinken en te lezen als ze ook in Nederland kunnen doen, maar dan bij een temperatuur van een paar graden hoger en nog chagrijnigere bediening. Zelf was ik er uiteraard voor werk, dat u niet denkt dat ik uit vrije wil in dit soort oorden vertoef, daar kom je als voetballer misschien mee weg, maar als schrijver wordt je geacht op vakantie te gaan naar Toscane of de Dordogne of ergens anders waar een groot deel van de plaatselijke bevolking de oprichting van het middeleeuwse dorp in kwestie nog zelf heeft meegemaakt. Het was inchecktijd op de luchthaven.
Continue reading
Op heel Lowlands heb ik geen sensuelere vrouw zien rondlopen dan de vrouw die op zaterdagmiddag opeens voor me stond in een shirt met uitdagende opdruk, die eindigde op iets met ‘what girls want’. Daaronder droeg ze een leren broek, hij zat iets te strak; ‘read my lips’ had misschien beter op haar T-shirt kunnen staan, maar eerlijk is eerlijk, de veertig gepasseerd of niet, deze vrouw wist van wanten.
Vroeger, met name in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw, was ik een gerenommeerd en jazelfs redelijk bekend schrijver. Het gebeurde wel eens dat mensen elkaar op straat aanstootten en fluisterden: ‘Kijk daar, die schrijver met die bril.’ Ik droeg een bril, zodat het klopte wat ze fluisterden. Maar toen ging mijn ster tanen en in de eenentwintigste eeuw bakte ik er niet veel meer van. M’n roman De vliegende papzak verkocht nog maar 3200 exemplaren en het werd aldus tijd om dat hele literaire gedoe een halt toe te roepen. In 2006 stopte ik dan ook met schrijven en ging ik op zoek naar een andere baan. Het duurde niet lang of ik werd geëngageerd als assistent-kwaliteitscontroleur bij Coca-Cola, waarbij m’n taak erin bestaat om te checken of zo’n colaatje eigenlijk wel lekker is. Tot nu toe kom ik iedere dag tot hetzelfde besluit: ja hoor, heel lekker. Continue reading