bassieHet is inmiddels traditie geworden. Elk jaar neemt Frits Abrahams mij mee naar het Wereldkerstcircus, in het Carré. We ontmoeten elkaar bij het metrostation op de Wibautstraat, en lopen vanaf daar naar de Amstel. Frits kan wandelen als de beste. Zeker in parken komt hij goed tot zijn recht.

Daar lopen we dan, langs de opgebroken straten van Amsterdam. Ik en Frits Abrahams, kijk me shinen. Hoeveel mensen zouden het genoegen mogen smaken om zomaar, alsof het de normaalste zaak van de wereld is, met godbetert Frits Abrahams over straat te mogen lopen? Ik ben er inmiddels aan gewend, maar nog steeds moet ik mezelf tegenhouden om niet uit te schreeuwen: ‘Mensen, kijk nou, ik loop hier naast Frits Abrahams!’ De weinige keren dat ik deed trok ik altijd veel bekijks, dus ondanks de veranderende maatschappij weet men nog wel wie Frits Abrahams is.

Na een wandeling die mij niet lang genoeg duren kan, komen we dan eindelijk aan bij het Carré. Dit jaar heeft Frits voor het eerst zijn kaartjes via internet gekocht. De kaartjes heeft hij op hoogglanzend fotopapier geprint, en voor de zekerheid heeft hij ook nog de bevestigingsmail en de afschrijving van zijn girorekening erbij gedaan. En dan zou je denken dat het kaartjes zijn voor een privéloge, maar zo is Frits dus helemaal niet. Gewoon stalles, tussen de normale mensen. Dat is zijn plaats, als chroniqueur van de hedendaagse beslommeringen, en dat weet hij ook.

Hij geeft me een tientje om nog wat snoep en cola te kopen. ‘En nog een kopje koffie voor mij!’ roept hij me na. Frits houdt niet zo van in de rij staan. Dan wordt hij altijd herinnerd aan de slechte stukken die hij daarover geschreven heeft. Dus doe ik dat wel voor hem. Ik vraag ook of ze misschien nog van die café noirs voor bij de koffie hebben, want daar kan Frits Abrahams altijd zo genoeglijk aan likken en zuigen. Maar omdat het bijna kerst is hebben ze alleen maar van die chocoladekransjes met witte spikkeltjes. Maar door zo’n klein dingetje laten wij, Frits en ik, onze avond natuurlijk niet vergallen.

De show gaat bijna beginnen, en de spanning in de zaal stijgt. Eindelijk komt de spreekstalmeester, en hij kondigt een act met paarden aan. Altijd leuk, paarden. Terwijl de dieren een grote ring rond de dompteur beschrijven, en steeds sneller rond gaan rennen, totdat het wel lijkt alsof ze zo uit de omheining zullen barsten, wijst Frits me op een man met een gek hoedje, daar, helemaal in de nok van de zaal. Tijdens het leeuwennummer, waarin een waaghals probeert een leeuwin in een klein kartonnen doos te krijgen, tikt hij me aan omdat hij een vlek op zijn net nieuwe ribfluwelen broek heeft ontdekt. Bij de koorddansers, terwijl iedereen opschrikt omdat de val van die acrobaat toch echt niet zo bedoeld kon zijn, kijkt hij gebiologeerd naar een zak chips van een merk dat hij nog niet kent. Als de feestelijkheden afgelopen zijn, zie ik aan Frits’ gezicht dat hij niet kan wachten om alle rare dingen die hij gezien heeft te vertellen aan zijn vrouw. Hij geeft me nog een laatste hand, en verdwijnt weer zoals hij gekomen is, via de roltrap van het metrostation.
De volgende dag lees ik zijn column in het NRC. Hij gaat over elastiekjes, en dat ze een beetje gaan lijken op stukjes gedroogde hamzwoerd, als je ze een tijdje te lang laat liggen.

Archief