kadera obscureLaat op de avond, toen Kader Abdolah beneveld langs me heen zeilde in een van de roodpluche gangen van de schouwburg, heb ik stiekem even aan zijn jasje geroken. Het zou de Ambrozijn geweest kunnen zijn, of de vervoering van het bal, maar ik meen me sterk een bedwelmend boeket te herinneren van gestookte mirre, granaatappelpitjes, geitenkeutels (de lekkere, droge soort), papyrus en stof.

Het is niet de eerste keer, maar het spijt me toch weer te moeten concluderen dat ik een racist ben. Kort nadat ik zijn colbert besnuffeld had probeerde ik de ster uit het oosten van een afstandje zo objectief mogelijk, met een bijna antropologische blik, eens beter te bekijken. Onopvallend begaf ik me nader tot Kader en terwijl ik in gedachte opsomde hoe hij me tegenviel (kleiner dan verwacht, snor minder vol van dichtbij, geen zijden voering in jasje) trof het me dat ik ten prooi was gevallen aan Duizend-en-een-nachtblindheid.

Ik weet niet hoe het komt, maar van schrijvers stel ik me altijd de werkkamer voor. Voor iedere auteur die ik ken zou ik gedetailleerd zijn door mij ingebeelde privébibliotheek kunnen beschrijven. Het moet me vergeven worden dat ik me de werkplek van Kader Abdolah (en, eerlijk is eerlijk, ook die van Hafid Bouazza) altijd een beetje voorstelde als de magische kast uit The Chronicles of Narnia. Een met Perzische tapijten en kamerpalmen aangekleed voorportaal waar, zodra het genie zijn pen oppakte, een dimensiegat zich opende. Uit dat gat kwam dan eerst een wolkje woestijnzand en dan onder begeleiding van broeierige luitmuziek, afhankelijk van zijn bui, een karavaan nomaden, een stoet buikdansende schoonheden of een extravagant lopend buffet met schalen dadels en vijgen, kannen honing, torens bijna rottend tropisch fruit en allerlei braadsels.

Zolang de meester werkte vulde de toverkamer zich, in mijn verbeelding, met eenzelfde geur als die van het jasje en scharrelden er uitheemse vogeltjes rond in alle kleuren van de regenboog. Uit gordijnen van wierook verschenen en verdwenen zoet ruikende getinte meisjes met gekonfijte kersen als lippen en wild stromende bergbeekjes tussen hun dijen. Van tijd tot tijd klonk de kakofonie van drukke specerijenmarkten en het geschreeuw van bruin geblakerde, gespierde bedoeïenenherders met ondeugende, tandloze glimlachen en glimmende genotsknotsen onder hun grof katoenen gewaden.

Ah, verleidelijk is het om je met je benen wijd over te geven aan de sappige geur-kleur-en-smaakporno van de betere migrantenliteratuur. Dat ik niet het enige poldermens ben dat zich erdoor laat narcotiseren bewijst het vlekkeloze verloop van Kader Abdollahs eregastschap op het boekenbal. Toen ik daar echter lang en goed naar de vreemdeling keek verdween even de fatamorgana (ik wijt het aan de ontnuchterende, stijlloze muziekmix). Het werd me duidelijk dat er eigenlijk maar één andere saaie oude zool is geweest die er zomaar mee wegkwam om in niet bijster aantrekkelijk Nederlands dikke boeken te schrijven waar helemaal niets om te lachen valt. Er is maar een andere megalomane maniak geweest die ermee wegkwam om die dikke boeken zonder schaamte vol te stoppen met lyriek die we hier rond 1880 ook al een beetje té vonden. Als het naar sandelhout ruikt, een mysterieuze harde G heeft, een tapijt op de bovenlip, en een charmant tikkeltje vrouwenhaat dan lust het beestje in ons er nog wel een hapje van. Een nieuwe Mulisch moest van ver komen.

Archief